Meta Profesional capitulos 1-3

Meta Profesional 1-4
spaqa (mce)
ylfmz (1C)
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Meta Profesional 1-4
spaqa (mce)
ylfmz (1C)

Slide 1 - Diapositive

https://LessonUp.app/invite/group/ylfmz

Slide 2 - Diapositive

 La gramática

Slide 3 - Diapositive

Ik weet nog iets over de Spaanse grammatica
helemaal niet
een beetje
best veel
heel veel

Slide 4 - Sondage

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?
pag. 18 + 28

Slide 5 - Diapositive

¿Marta, tú ........ inglés?
A
hablas
B
habla
C
hablar

Slide 6 - Quiz

Yo .................. español
A
estudiar
B
estudio
C
estudiamos

Slide 7 - Quiz

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat

Slide 8 - Diapositive

¿Cuántos años .........?
A
tienes
B
eres
C
es

Slide 9 - Quiz

Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in:

Buenos días,                      Ana Soria.
           de Bolivia.
                           muy bien inglés  y   alemán.
Pero                     en Barcelona.
soy
hablo
me llamo
vivo
trabajo

Slide 10 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Slide 11 - Diapositive

(Nosotros, beber) agua.

Slide 12 - Question ouverte

Sara (abrir) la puerta

Slide 13 - Question ouverte

¿Dónde (vosotros, vivir)?

Slide 14 - Question ouverte

(Nosotros, vivir) en Miami

Slide 15 - Question ouverte

(Yo, vivir) en Haarlem

Slide 16 - Question ouverte

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 17 - Question de remorquage

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 18 - Question de remorquage

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 19 - Question de remorquage

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 20 - Question de remorquage

Welk werkwoord gebruik je als je leeftijd wilt zeggen
A
ser
B
estar
C
tener
D
cocinar

Slide 21 - Quiz

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'tener'
pag. 28
yo
él
nosotros
vosotros
ellos
tienes
tenemos
tengo
tienen
tiene
tenéis

Slide 22 - Question de remorquage


Ser

- eigenschap
- verandert niet
- beroep

Estar

- zich bevinden
- tijdelijk
De werkwoorden 'ser' en 'estar' (pag. 40)

Slide 23 - Diapositive

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres

Slide 24 - Quiz

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es

Slide 25 - Quiz

Vraagwoorden (pag. 28)

¿... trabajas?
A
Dónde
B
Qué

Slide 26 - Quiz

¿... es tu número de móvil?
A
Cuál
B
Qué

Slide 27 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je om te zeggen dat je iets leuk of lekker vindt?

Slide 28 - Question ouverte

Wat is juist?
zie pag. 40
A
Me gusta viajar
B
Me gustan las patatas
C
Me gusta el café
D
Me gusta mi novio

Slide 29 - Quiz

Welke zin is NIET juist?
A
Me gusta las fiestas
B
No me gusta hablar por teléfono
C
Me gustan mis compañeros
D
Me gusta el vino

Slide 30 - Quiz

Hoe zeg je?
Ik houd van bier

Slide 31 - Question ouverte

Uiterlijk beschrijven (pag. 40)
Wat is het tegenovergestelde van 'delgado' ?
A
gordo
B
feo
C
vago
D
antipático

Slide 32 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van 'moreno'
A
vago
B
rubio
C
guapo
D
joven

Slide 33 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij een
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 34 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van 'joven'
A
vago
B
optimista
C
mayor
D
alegre

Slide 35 - Quiz

Zet/sleep in de goede volgorde: van 1 (heel slecht) naar 5 (heel goed)
mal
bien
regular
Fatal
muy bien
1
2
1
1
1

Slide 36 - Question de remorquage

Noem zoveel mogelijk familieleden (broer, zus, etc.)

Slide 37 - Carte mentale

El hermano de mi madre es mi

Slide 38 - Question ouverte

Deel II Communicatie 

Slide 39 - Diapositive

Hoe begroet je iemand?

Slide 40 - Question ouverte

Buenos días, soy Pedro González

Wat kun je hierop antwoorden?
A
Muy bien, ¿y usted?
B
Mucho gusto, yo soy Paz García
C
Encantado, yo soy de Barcelona
D
No me gustan las cucarrachas

Slide 41 - Quiz

Hoe zeg je wat jouw nationaliteit is?
A
Estoy Holanda
B
Soy Holanda
C
Soy holandesa
D
Soy holandés

Slide 42 - Quiz

Wat kan een goed antwoord zijn op de vraag: ¿Cómo estás?

Slide 43 - Question ouverte

Slide 44 - Diapositive

Noteer hier jouw getallen

Slide 45 - Question ouverte

1 – 4 – 7 – 9
11 – 13 – 15 – 18
20
42
66
77
35
59
82
94
100

1 – 4 – 7 – 9
11 – 13 – 15 – 18
20 - 42 - 66 - 77
35 - 59 - 82 - 94
100

Slide 46 - Diapositive

Schrijf op (in hele zinnen): hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont en waar je vandaan komt.

Slide 47 - Question ouverte

Ik weet nu ongeveer weer waar de hoofdstukken 1-3 over gingen
ja
een beetje
nee

Slide 48 - Sondage