Ode 1.5
Welke tengere knaap onder de rozenhaag,
overgoten met geur, poogt in het tuinprieel,
Pyrrha, jou te belagen?
Voor wie vlecht je het blonde haar,
argeloos prachtvertoon? Ach, hij zal al te vaak
tranen storten om trouw, godlijke grilligheid;
zeeën zwart van de stormen
zal hij verbijsterd gadeslaan,