Hoofdstuk 3 Nieuw Nederlands grammatica BK/KGT

Korte klank BK
Woorden met een korte klank, houden die korte klank als je ze langer maakt. --> zelfde medeklinker toevoegen

rem -->     e= korte klank, dus remmen

zit -->         i= korte klank, dus zitten

bus -->      u= korte klank, dus bussen
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

Korte klank BK
Woorden met een korte klank, houden die korte klank als je ze langer maakt. --> zelfde medeklinker toevoegen

rem -->     e= korte klank, dus remmen

zit -->         i= korte klank, dus zitten

bus -->      u= korte klank, dus bussen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lange klank BK
Woorden met een lange klank, houden die lange klank als je ze langer maakt. --> klinker weghalen.

school -->       o= lange klank, dus scholen

raam -->           a= lange klank, dus ramen 

muur -->           u= lange klank, dus muren

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een korte klank?
A
Maan
B
Oor
C
Pop
D
Gaap

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klik het woord aan met een lange klank.

A
bord
B
buurt
C
kop
D
klap

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klik het woord aan met een lange klank.

A
kok
B
meer
C
mol
D
muts

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke woorden hebben alléén korte klanken?
A
bot, mond
B
knop, hoor
C
koor, gok
D
vos, spoor

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk woord heeft een korte klank?
A
school
B
oor
C
pop
D
boos

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn allemaal lange klanken?
A
mees, vraag, wordt
B
gaar, mos, Luuk
C
want, moord, blaar
D
muur, roos, laars

Slide 8 - Quiz

Korte klanken:
A: wordt (let op: er staat niet 'woord')
B: mis
C: want
Heeft het woord 'tennis' een lange of korte klank?
A
Lange klank
B
Korte klank

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stam werkwoord BK

- hele werkwoord  -en 
- De ik-vorm


voorbeeld:

wonen

stam: ik woon


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de stam van fietsen?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de stam van dragen

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Splitbaar werkwoord KGT
Werkwoorden die je kunt splitsen. 

Bijvoorbeeld: 
- Uitslapen
Ik slaap altijd uit
- Innemen
Ik neem de medicijnen in

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Splitbare werkwoorden

Slide 14 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions