Lezen 3a p3w3d1

weekplanning
Vandaag: tekstverbanden + zelfstandig werken
Donderdag: theorie nieuwsartikelen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

weekplanning
Vandaag: tekstverbanden + zelfstandig werken
Donderdag: theorie nieuwsartikelen

Slide 1 - Diapositive

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les weet je wat een tekstverband is.
  • Aan het einde van de les weet je wat signaalwoorden zijn.
  • Aan het einde van de les ken je de signaalwoorden en de tekstverbanden.

Slide 4 - Diapositive

Er zijn 11 tekstverbanden:
      1. Tijdsvolgorde
  2. Opsommend tekstverband
     3. Tegenstellend tekstverband
4. Uitleggend
5. Concluderend tekstverband
6. Redengevend tekstverband
7. Oorzakelijk tekstverband
8. Samenvattend
9. Middel/doel
10. Voorwaardelijk
11. Vergelijkend

Slide 5 - Diapositive

Welke tekstverbanden ken je al?

Slide 6 - Question ouverte

Bij tekstverbanden horen signaalwoorden
      1. Tijdsvolgorde (eerst, daarna)
  2. Opsommend tekstverband (ook, bovendien, zowel ... als)
     3. Tegenstellend tekstverband (maar, echter, toch)
4. Uitleggend (bijvoorbeeld, zoals, met andere woorden)
5. Concluderend tekstverband (dus, dan ook)
6. Redengevend tekstverband (want, omdat)
7. Oorzakelijk tekstverband (doordat, waardoor)
8. Samenvattend (kortom)
9. Middel/doel (om te, met als doel, daarmee)
10. Voorwaardelijk (als, mits, tenzij)
11. Vergelijkend (net als, zoals)

Slide 7 - Diapositive

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. 


Bijbehorende signaalwoorden: 
aan de hand van, zodat, om te, door middel van, met, met behulp van, middels, opdat 

Slide 8 - Diapositive

Doel-middelverband
De bezorger heeft de bakfiets nodig om de maaltijden te bezorgen.
Doel = maaltijden bezorgen
Middel = bakfiets

Slide 9 - Diapositive

Oorzaak-gevolg/oorzakelijk
Een oorzakelijk verband geeft aan wat de oorzaak van een gevolg is.


Bijbehorende signaalwoorden:
doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg

Slide 10 - Diapositive

Oorzaak-gevolg
Het regent, daardoor worden de straten nat.
Oorzaak: het regent
Gevolg: de straten worden ant

Slide 11 - Diapositive

Maak zelf een zin met een oorzakelijk verband

Slide 12 - Question ouverte

Vergelijkend verband

Een vergelijkend verband geeft aan

dat er dingen met elkaar vergeleken worden.


Er wordt een verschil of overeenkomst genoemd.


Slide 13 - Diapositive

Vergelijkend verband
signaalwoorden
voorbeeld
net zoals, evenals, vergeleken met
Ik ga op vakantie naar Frankrijk, net zoals Liesje. 

Slide 14 - Diapositive

Samenvattend verband

Een samenvattend verband geeft informatie uit de tekst op een verkorte manier.


signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden etc.



Slide 15 - Diapositive

Samenvattend verband
signaalwoorden
voorbeeld
kortom, om kort te gaan, samenvattend, al met al
Kortom, ik ga naar de supermarkt. 

Slide 16 - Diapositive

Voorwaardelijk tekstverband
Een voorwaardelijk tekstverband geeft een voorwaarde aan waarbij je iets doet. 
Als de hemel naar beneden valt, heb je een blauwe muts.
signaalwoorden
voorbeeld
als, indien, wanneer, mits, tenzij
Ik eet geen aardappelen, tenzij ze gefrituurd zijn.

Slide 17 - Diapositive

Je krijgt een toetje, .......... je je eten op hebt.
A
mits
B
tenzij

Slide 18 - Quiz

Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 19 - Quiz

Doel-middelverband
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!

Slide 20 - Quiz

Welke zin heeft een oorzaak/gevolg verband?
A
Ze viel, waardoor ze haar arm brak.
B
Hij kijkt naar de sterren en droomt.
C
Wij gaan naar het park en spelen daar.
D
Hij maakt huiswerk, omdat het moet.

Slide 21 - Quiz


Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
Maak: 15 + 17 t/m 23

Huiswerkcontrole: 2, 6d, 8, 9, 10 t/m 13 en 16

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Welke tekstverbanden hebben nog extra uitleg nodig?
Opsommend
tijdsvolgorde
tegenstellend
uitleggend
redengevend
concluderend
geen

Slide 25 - Sondage

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les weet je wat een tekstverband is.
  • Aan het einde van de les ken je drie extra tekstverbanden.
  • Aan het einde van de les weet je wat signaalwoorden zijn.
  • Aan het einde van de les ken je de signaalwoorden bij de tekstverbanden.

Slide 26 - Diapositive