wegen en inhoud

Wegen en inhoud
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wegen en inhoud

Slide 1 - Diapositive

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelset
D
bestek

Slide 2 - Quiz

Afkortingen Meters
MM= Millimeter                                               DAM = Decameter
CM= Centimeter                                             HM   = Hectometer
DM= Decimeter                                               KM   = Kilometer
M   = Meter

Slide 3 - Diapositive

Dit is GEEN geldige maat
A
Kilometer
B
Centimeter
C
Decameter
D
Mentimeter

Slide 4 - Quiz

Afkortingen Wegen

Slide 5 - Diapositive

Waar staat de afkorting g voor
A
groot
B
kilogram
C
gram
D
milligram

Slide 6 - Quiz

Waar staat de afkorting kg voor ?
A
gram
B
kleutergedrag
C
krijgen
D
kilogram

Slide 7 - Quiz

Omrekenen
Stel je hebt een Appel, deze appel weegt 300 Gram, Hoeveel Kilogram is dit dan?
 300 g: 10= 30 Dag
30 Dag: 10= 3 HG
3 HG; 10= 0.3 KG

Slide 8 - Diapositive

Omrekenen 2
Stel je hebt een appel, deze weegt 0,3 kilo, hoeveel gram is dit dan?
0.3 KG x 10= 3 HG
3 HG x 10= 30 Dag
30 Dag x 10= 300 G

Slide 9 - Diapositive

Hoeveel Gram weegt dit pak suiker?
A
1000 gram
B
10 gram
C
100 gram
D
10000 gram

Slide 10 - Quiz

hoeveel weegt een volle schooltas ongeveer?
A
1 kilo
B
500 gram
C
90 kilo
D
7 kilo

Slide 11 - Quiz

Waar staat de afkorting cl. voor
A
clematis
B
liter
C
centiliter
D
milliliter

Slide 12 - Quiz

Wat weegt bospeen ongeveer?
A
10 gram
B
100 cl
C
1 kg
D
10 kilo

Slide 13 - Quiz

Als je een spuit vult praat je over ......
A
milliliters
B
liters
C
centiliters
D
gram

Slide 14 - Quiz

Hoeveel weegt een gezonde baby ongeveer bij de geboorte?

A
9 kilo
B
600 gram
C
4 centiliter
D
3,5 kilo

Slide 15 - Quiz

           Omrekenen! 

dat is best wel moeilijk

Hoeveel gram zit er in 1 kilogram?


1 kilo(gram) staat helemaal bovenaan.

Je gaat van kilo in 3 stapjes naar beneden.

Per stapje komt er één 0 bij dus....

1 kg is 10 hg is 100 dag is 1000 gram.


Dus:

1 kilo is 1000 gram





Slide 16 - Diapositive

We gaan oefenen:



4 kg =     gram               1000 gr =     kg

6 kg =     gram               6000 gr =    kg

10 kg=     gram               20.000 gr =   kg



Slide 17 - Diapositive