Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
WS. Bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Diapositive
Wat is een bijvoeglijk naamwoord volgens jou?
Slide 2 - Carte mentale
Uitleg!
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord: Het is een mooie stad.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is: de zilveren ketting.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Kies telkens het bijvoeglijk naamwoord!
Soms zijn het er meerderen....
Slide 5 - Diapositive
Bij een luxe ontbijt in een hotel krijg je in elk geval versgeperst sinaasappelsap.
Slide 6 - Question ouverte
Een bekende slogan van De Telegraaf luidt: De krant van wakker Nederland.
Slide 7 - Question ouverte
In een klein bootje varen de avontuurlijke jongens op de onstuimige rivier.
Slide 8 - Question ouverte
De nieuwe kapper in de stad knipt het liefst lang en steil haar.
Slide 9 - Question ouverte
De volgende zin bevat drie bijvoeglijke naamwoorden waarvan één stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: Aan de houten kapstok hangen kleurrijke gehaakte tasjes.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
De volgende zin bevat drie bijvoeglijke naamwoorden en niet meer dan twee zelfstandige naamwoorden: De strenge moeder van Pepijn laat je niet binnen met vuile schoenen of een doorweekte jas.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
De volgende zin bevat twee bijvoeglijke en drie zelfstandige naamwoorden: Melle kon als klein jongetje een heel hoge blokkentoren bouwen.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Je hoort een - gekookt - eitje eigenlijk met een plastic lepeltje te eten.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quiz
Je hoort een gekookt eitje eigenlijk met een -plastic- lepeltje te eten.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Quiz
Vul de stof. bijvoeglijke naamwoorden in: In de historische bibliotheek bevindt zich een marmeren trap met een koperen leuning.
Slide 15 - Question ouverte
Breid de zin uit met twee bijv. nw, waarvan één stoffelijk is:
Doe jij je boodschappen in een tasje?
Slide 16 - Question ouverte
Maak zelf een zin met 10 bijvoeglijke naamwoorden!