Doelen 1 t/m 3

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Doelen 1 t/m 3

Slide 2 - Diapositive

Herhaling

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Noah werkt in een winkel. Hij krijgt 5 euro per uur betaald. Hij werkt 2 uur, hoeveel euro krijgt Noah uitbetaald?

Slide 5 - Diapositive

Noah werkt in een winkel. Hij krijgt 5 euro per uur betaald. Hij werkt 2 uur, hoeveel euro krijgt Noah uitbetaald?
10 euro

Slide 6 - Diapositive

Noah werkt in een winkel. Hij krijgt 5 euro per uur betaald. Hij werkt 2 uur, hoeveel euro krijgt Noah uitbetaald?

Slide 7 - Diapositive

Noah krijgt nu ook een reiskostenvergoeding erbij. De reiskostenvergoeding is 2 euro. Wat verandert er nu aan de pijlenketting?
Oude pijlenketting
Nieuwe pijlenketting

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Een autoverhuurbedrijf berekent zijn prijs met de formule
aantal dagen x 50 + 100 = kosten
Bereken de kosten voor iemand die 4 dagen een auto wil huren.

Slide 10 - Question ouverte

Reken met de formule uit wat het totale bedrag is als je 10 e-books wil lenen? Gebruik de formule hieronder.

Aantal e-books x 3,50 + 10 = totale bedrag
A
45
B
520
C
52
D
450

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive


A
B
Wat moet er bij A en B staan? 
A
A = aantal dagen B= x 4
B
A = uit getal B= x 4
C
A = x 4 B= bedrag
D
A = x 4 B= aantal dagen

Slide 13 - Quiz


A
B
C
Wat moet er bij A, B en C staan? 
A
A = IN-getal B = 0,75 C = 3
B
A = 0,75 B = 3 C = bedrag
C
A = 3 B = 0,75 C = bedrag
D
A = 3 B = 0,75 C = aantal rondjes

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive


A
B
Wat moet er bij A en B staan? 
       d x 4 = b
     d
A
A = d B= x4
B
A = uit getal B= x4
C
A = x4 B= b
D
A = x4 B= d

Slide 16 - Quiz


A
B
C
Wat moet er bij A, B en C staan? 
r x 0,75 + 3 = b
       r
A
A = IN-getal B = x0,75 C = +3
B
A = x0,75 B = +3 C = b
C
A = x3 B = +0,75 C = b
D
A = +3 B = x0,75 C = r

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

x gaat voor +
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive



Welke formules zijn gelijk?
A
A en B
B
B en C
C
A en C

Slide 22 - Quiz





  • Ga aan de slag met je doelen.
  • Op eigen tempo aan het werk 
  • Elke paragraaf eindigt met een afsluitende opdracht - deze staat ook in je boek, zie afronding.
  • Bij elk doel horen O-opdracht als je het doel nog niet gehaald hebt, U-opdrachten als je het doel gehaald hebt en E-opdrachten als afsluiting van het doel.
  • Zelf je werk serieus nakijken en verbeteren en leren van je fouten!!!







1) Hoe maak je bij een formule een pijlenketting?
2) Hoe herken je gelijke formules?
3*) Hoe maak je een pijlenketting bij een letterformule?

4) Hoe maak je een omgekeerde pijlenketting?
5) Hoe reken je met een omgekeerde pijlenketting?
6*) Wat is een vergelijking?
7*) Wat wordt er bedoeld met de ‘oplossing van een vergelijking’?

Slide 23 - Diapositive