Semana 20 Lección 1 y 2

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

¡BIENVENIDOS!

Objetivos Doelen

En esta clase... In deze les...

1. ... repetimos el vocabulario de la familia y los pronombres posesivos herhalen we de woorden voor de familieleden en de bezittelijke voornaamwoorden

2. ... describimos a una persona de nuestra familia 

beschrijven we een persoon uit onze familie 

¿Qué tal tus vacaciones de mayo?

😒🙁😐🙂😃

¿Qué has hecho
en las vacaciones?
Noem één Spaans woord!

¡Vamos a repetir!

vader =

1. madre
2. tío
3. padre
4. hermano

tante =

1. hermana
2. tía
3. tío
4. madre

opa =

1. abuelo
2. tío
3. nieto
4. primo

mijn =

1. tus
2. su
3. nuestro
4. mi

onze =

1. mis
2. nuestro
3. vuestra
4. sus

zijn =

1. mi
2. tus
3. vuestra
4. su

mijn broer =

mijn zussen =

onze tante =

zijn ouders =

Deberes para hoy

Voor vandaag moest je afhebben:

LE p. 48 - 51 ejs 3 / 4 / 5 / 6 / 8 / 9 / 10 / 11

¿Hay preguntas? Zijn er vragen?

Luisterfragment? LE p. 48 ejercicio 4?

Vocabulario Unidad 3

Je hebt twee minuten de tijd! Vul de tabel aan met de woorden in het Nederlands en Spaans.

Vocabulario Unidad 3

Ruil met één van je compañer@s. Pak een andere kleur pen.

Kijk de antwoorden van je klasgenoot na.

PO Mi familia

Describe a una persona de tu familia

LT p. 53 ej. 5

Kies twee/drie familieleden. Beschrijf hem of haar.

- naam

- wat is hij/zij van jou

- leeftijd

- karakter

- uiterlijke kenmerk

Deberes Huiswerk

Beschrijf ten minste twee familieleden aan de hand van de genoemde punten (naam, wat is hij/zij van jou, leeftijd, karakter, 

uiterlijk kenmerk). 

¡Hasta luego!

¡BIENVENIDOS!

Objetivos Doelen

En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a describir una casa (habitaciones, muebles...) leer ik een huis beschrijven (kamers, meubels, etc.)

2. ...aprendo a usar 'hay' y 'no hay' leer ik zinnen maken met 'er is/zijn' en 'er is/zijn geen'

Describe a una persona de tu familia

Huiswerk voor vandaag:

Kies één van jouw familieleden. Beschrijf hem of haar.

- naam

- wat is hij/zij van jou

- leeftijd

- karakter

- uiterlijke kenmerk

Describe a una persona de tu familia

Mi familia:

Tengo una hermana.

Se llama Lotte.

Tiene 32 años.

Es muy simpática.

Es bajita y tiene el pelo moreno.

Le gustan los perros.

Habitaciones Kamers

Bekijk LT p. 54 ejercicio 1:

Welke woorden horen bij de zes kamers die je ziet?

Describir tu casa Je huis beschrijven

Hay = er is / er zijn                     

Vivo en Winsum.                             Ik woon in Winsum.

Vivo en una casa grande.          Ik woon in een groot huis.

En mi casa hay una cocina.     In mijn huis is (er) een keuken.

Y hay 3 dormitorios.                   En zijn (er) 3 slaapkamers.

Describir tu casa Je huis beschrijven

No hay = er is geen/ er zijn geen                     

En mi casa no hay una piscina.  In mijn huis is er geen zwembad.

En mi casa no hay balcones.       In mijn huis zijn er geen balkons.

Describir tu casa

Hay una habitación.

Hay dos habitaciones.

Hay una cama en la habitación.

También hay una silla.

Describir tu casa

Hay un cuarto de baño.

Describir tu casa

Hay una cocina.

Describir tu casa

Hay un salón.

Describir tu casa

Hay un balcón.

Describir tu casa

Hay una piscina.

Describir tu casa

Hay un jardín.

Describir tu casa

Hay una ventana.

Hay dos ventanas.

Hay muchas ventanas.

Describir tu casa

No hay ventanas.

No hay piscina.

Deberes Huiswerk

- Maken: LE p. 54-55 ejercicios 4 + 6

- Maken: PO eis 1 t/m 4

- Leren: woordenlijst "Las habitaciones de la casa" +

"Los muebles" (p.1 / p.2)   

¡Hasta luego!