WW être (présent)

On est betekent:
A
wij zijn
B
men is
C
wij zijn & men is
D
jullie zijn
1 / 36
suivant
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

On est betekent:
A
wij zijn
B
men is
C
wij zijn & men is
D
jullie zijn

Slide 1 - Quiz

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 2 - Question de remorquage

être = zijn
présent = tegenwoordige tijd


Slide 3 - Diapositive

être = zijn
Schrijf de hele rij van

Slide 4 - Carte mentale

être

  • je suis
  • tu es
  • il est
  • elle est
  • on est
  • nous sommes
  • vous êtes
  • ils sont
  • elles sont
zijn

  • ik ben
  • jij bent
  • hij is
  • zij is
  • wij zijn / men is
  • wij zijn
  • u bent / jullie zijn
  • zij zijn (ml + mv)
  • zij zijn (vr + mv)

Slide 5 - Diapositive

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 6 - Question de remorquage

Ik ben
jij bent
hij is
men is / wij zijn
wij zijn
u bent / jullie zijn
zij zijn (ml + mv)
zij zijn (vr + mv)
zij is

Slide 7 - Question de remorquage

Hoe zeg je:
hij is

Slide 8 - Question ouverte

Hoe zeg je:
jullie zijn

Slide 9 - Question ouverte

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 10 - Question de remorquage

vertaal in het Nederlands.
Salut
A
Hoi
B
Tot ziens

Slide 11 - Quiz

L'ami
A
de vriend
B
de klsa

Slide 12 - Quiz

La fille
A
de jongen
B
het meisje

Slide 13 - Quiz

Joli
A
mooi, leuk
B
geweldig

Slide 14 - Quiz

Au revoir
A
tot ziens
B
dag

Slide 15 - Quiz

merci
A
bedankt
B
dag

Slide 16 - Quiz

Ik heet
A
Tu t'appelles
B
Je m'appelle

Slide 17 - Quiz

Voici
A
dit is
B
dat is

Slide 18 - Quiz

Klein
A
grand
B
petit

Slide 19 - Quiz

luisteren naar
A
écouter
B
regarder

Slide 20 - Quiz

kijken naar
A
regarder
B
écouter

Slide 21 - Quiz

groot
A
petit
B
grand

Slide 22 - Quiz

de leraar
A
le copain
B
le prof

Slide 23 - Quiz

ook
A
aussi
B
très

Slide 24 - Quiz

de vriendin
A
la copine
B
le copain

Slide 25 - Quiz

de voornaam
A
le prénom
B
le prof

Slide 26 - Quiz

de straat
A
la rue
B
le pays

Slide 27 - Quiz

het land
A
le pays
B
le quartier

Slide 28 - Quiz

er is
A
il y a
B
c'est

Slide 29 - Quiz

ver
A
loin
B
petit

Slide 30 - Quiz

het adres
A
aussi
B
l'adresse

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm van
Être in
Maryam .......... aussi au collège.

Slide 32 - Question ouverte

Bonjour, je m'appelle Timo. je ....... au collège.

Slide 33 - Question ouverte

Timém et Maryam ............. dans la classe de Louna.

Slide 34 - Question ouverte

Et toi? Tu ........ en Hollande?

Slide 35 - Question ouverte

Oui, nous ......... à Paris.

Slide 36 - Question ouverte