bijvoeglijk nw en trappen van vergelijking.ivb

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 2

Grammatica 

Klare Taal H26 en 27

Vergelijkingen en bijvoeglijk naamwoord

Nog even herhalen

Grammatica

De tafel    = de mooie tafel, een mooie tafel

Het boek = het mooie boek, een mooi boek

	de of het	een
de	+e	+e
het	+e

Grammatica

Het boek is dik. 

Wat een dik boek. 

Het dikke boek.

De fiets is mooi. 

Wat een mooie fiets. 

De mooie fiets.

Het meisje is aardig.
Een _________ meisje

1. aardig
2. aardige

Het meisje is aardig.
Het _________ meisje

1. aardig
2. aardige

De tas is lelijk.
De _________ tas.

Uitleg

je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er

je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist

klein - kleiner - kleinst

hoog - hoger - hoogst

jong - jonger - jongst

Uitleg

Let op de spelling

groot - groter - het grootst

lief - liever - het liefst

vies - viezer - het viest

Uitleg

bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 

jij bent langer dan jouw vriend. 

Deze auto is duurder dan die auto. 

Uitleg

eindigt het woord op -r? dan gebruik je -der

duur - duurder - het duurst

zuur - zuurder - het zuurst

ver - verder - het verst

Hoe zit het in deze klas?

Onregelmatige vergelijkingen

onregelmatig zijn:

goed - beter - best

graag - liever - het liefst

veel - meer - het meest

weinig- minder - het minst

Hamilton is goed, maar Verstappen vind ik .......

1. goeder
2. beter
3. goeier
4. better

Ik eet graag chocolade,
maar ik eet ....... fruit

1. grager
2. graager
3. liefer
4. liever

Maar ik eet ........ patat!

1. het liefst
2. liefst
3. het graagst
4. het best

Ik vind tennis ........ ....... voetbal

1. mooier als
2. leuker als
3. leuker dan
4. groter als

Jouw handen zijn ........ van mij

1. grooter dan
2. minder dan
3. groter dan
4. groter als

In Emmeloord wonen ....... mensen dan in Amsterdam

1. weinig
2. weiniger
3. minderder
4. minder

Oefeningen blz. 75 maken en nakijken

In de benen!

Maak groepjes van 3 personen en ga in een kring staan.

1 persoon zegt: ik ben mooi

2e persoon zegt: ik ben mooier

3e persoon zegt: ik ben het mooist

Bedenk zelf voorbeelden (groot, klein, leuk, slim). Het hoeft niet echt waar te zijn!