Quiz deel 1

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 5

Meerkeuzeronde

Een auto rijdt met een constante snelheid over een vlakke weg. Bekijk de volgende twee uitspraken:
1. De voorwaartse kracht is groter dan de tegenwerkende krachten.
2. De arbeid die de voorwaartse kracht verricht op de auto is groter dan de arbeid die de wrijvingskracht verricht.

1. Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is onjuist
2. Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is juist
3. Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is juist
4. Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is onjuist

Het vermogen dat een sporter moet leveren bij een constante snelheid hangt af van de tegenwerkende kracht en van de snelheid. Bij veel sporten is de luchtweerstand verreweg de belangrijkste tegenwerkende kracht. De andere tegenwerkende krachten zijn dan te verwaarlozen.

Bekijk de volgende uitspraken:
1. De tegenwerkende kracht is evenredig met het kwadraat van de snelheid.
2. Het vermogen dat de sporter moet leveren is evenredig met de snelheid tot de macht 3.

1. Alleen uitspraak 1 is juist.
2. Alleen uitspraak 2 is juist.
3. Beide uitspraken zijn juist.
4. Beide uitspraken zijn onjuist.

Stel er valt kogel met luchtweerstand. Wat geldt volgens de wet van energie behoud?

1. Ek(beneden)=Ez(boven)
2. Ek(beneden) = Etotaal(boven)
3. W(luchtweerstand)= Ek(beneden) + Ez(boven)
4. W(luchtweerstand)= Ek(beneden) - Ez(boven)

Wat gebeurt er met de Maan als de aarde ineens 4 keer lichter wordt (snelheid blijft constant).

1. De maan krijgt een 4 keer kleinere baanstraal
2. De maan krijgt een 16 keer kleinere baanstraal
3. De maan krijgt een 4 keer grotere baanstraal
4. De maan krijgt een 16 keer grotere baanstraal

GRAVITATIE-ENERGIE

Gravitatie-energie is de arbeid die de gravitatiekracht verricht. Waarom kan je de formule van arbeid (W = F s) toch niet zomaar gebruiken wanneer je je omhoog beweegt?

1. Omdat deze alleen geldt voor de zwaartekracht Fz
2. Omdat de gravitatiekracht heel groot is.
3. Omdat de gravitatiekracht heel klein is.
4. Omdat de gravitatiekracht niet constant is.

A

B

C

D

A

B

C

D

A

B

C

D

Bekijk de volgende twee uitspraken.
1 De gravitatie-energie is altijd negatief.
2 De gravitatie-energie neemt toe bij het vallen.

Welke uitspraak is juist?

1. Alleen uitspraak 1
2. Alleen uitspraak 2
3. Beide uitspraken
4. Geen van beide uitspraken

Golven en Magnetisme

Hiernaast twee voorwerpen A en B waarin een staande golf is ontstaan.
I. Toon A trilt in zijn 3e boventoon.
II. Toon B trilt in zijn grondtoon.

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.

Hieronder 2 stellingen:
I. De frequentie van de 2e boventoon bij een ingeklemde snaar is 3 x zo hoog als de grondtoon.
II. De frequentie van de 2e boventoon bij een half-open buis is 5 x zo hoog als de grondtoon.

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.

Lucht in een aan twee kanten open buis van 36 cm trilt met een golflengte van 24 cm. Dit is de ..

1. grondtoon
2. 1e boventoon
3. 2e boventoon
4. 3e boventoon

I. Elke magneet heeft (minimaal) één noord- en één zuidpool
II. Een noordpool en een zuidpool van een magneet stoten elkaar af

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.

Zie de staafmagneet hiernaast. Rood is de noordpool.
I. Het magneetveld in A staat naar rechts.
II. Het magneetveld in B staat naar links.

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.

Zie de twee spoelen A en B hiernaast, aangesloten op de aangegeven spanning.

I. Spoel A heeft een noordpool aan de rechterkant.
II. Het veld van spoel B staat naar links binnen de spoel.

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.

Zie de twee spoelen A en B hiernaast, aangesloten op de aangegeven spanning.

I. Spoel B heeft de zuidpool aan de linkerkant.
II. De twee spoelen stoten elkaar af.

1. Beide stellingen zijn waar.
2. Stelling I. is waar. Stelling II. is niet waar.
3. Stelling I. is niet waar. Stelling II. is waar.
4. Beide stellingen zijn niet waar.