Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Opstart Lezen 5 - Quizvragen
Slide 1 - Diapositive
Bronnen
Een tekst kan een doel hebben, welk doel maakt een tekst minder betrouwbaar?
A
Amuseren/vermaken
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Activeren
Slide 2 - Quiz
De leesmotor Met welke aspect begint de leesmotor?
A
Voorkennis
B
Woordkennis
C
Makkelijker lezen
D
Lezen wordt leuker
Slide 3 - Quiz
Feiten en meningen Welke tekstsoort bevat geen mening(en)?
A
Betoog
B
Recensie
C
Boekverslag
D
Krantenartikel
Slide 4 - Quiz
Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
Slide 5 - Question ouverte
Grondig lezen is hetzelfde als...
A
Studerend lezen
B
Aandachtig lezen
C
Voorspellend lezen
D
Vluchtig lezen
Slide 6 - Quiz
Hoe kun je bijzaken in een tekst vinden?
Slide 7 - Question ouverte
Leesmanieren Wat is het doel van scannend lezen?
A
Je wilt weten of de afbeeldingen bij de tekst passen
B
Je wilt snel weten waar een tekst over gaat en of hij interessant is om verder te lezen.
C
Je wilt de informatie zo snel mogelijk lezen om een inhoudsvraag te beantwoorden
Slide 8 - Quiz
Bij welke tekstsoort hoort dit tekstdoel? De schrijver wil dat de lezer iets doet of niet doet.
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Instructies geven
D
Amuseren
Slide 9 - Quiz
Moeilijke woorden Hoe kun je de betekenis van een woord achterhalen?
A
Kijken of je stukjes van een woord kent
B
Kijken of het woord lijkt op een woord uit een andere taal
C
Kijken of je de betekenis uit de context kunt halen
Slide 10 - Quiz
Onderwerp en hoofdgedachte Welke is waar? 1: Het onderwerp zegt waar de tekst over gaat. 2: De hoofdgedachte zegt waar de tekst over gaat.
A
1
B
2
C
1&2
D
Geen van beide
Slide 11 - Quiz
Wat is dan het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?
Slide 12 - Question ouverte
Signaalwoorden In welke zin staat een signaalword met een tegenstelling? 1. Ik wil het niet, hoewel het best goed zou zijn. 2. Ik wil het niet en het is niet nodig.
A
Zin 1
B
Zin 2
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 13 - Quiz
Noem een voorbeeld van een activerende tekst.
Slide 14 - Question ouverte
Tekstgeraamte Welke hoort niet bij het tekstgeraamte?
A
Het midden van de alinea
B
Tabel
C
Illustraties
D
Bron
Slide 15 - Quiz
Als je de hoofdgedachte moet opschrijven, hoe pak je het aan?
A
Je bedenkt je wat de schrijver heeft gedacht toen hij de tekst schreef
B
Je zegt wat het onderwerp van de tekst is
C
Je vertelt in (maximaal) 2 zinnen het belangrijkste uit de tekst
D
Je vertelt wat voor jou de belangrijkste dingen uit de tekst zijn
Slide 16 - Quiz
Verwijswoorden
Waar verwijst een verwijswoord naar?
A
een voorzetsel in de tekst
B
een zin in de tekst
C
een woord of woordgroep in de tekst
D
een werkwoord in de tekst
Slide 17 - Quiz
Naar de-woorden wordt verwezen met...
A
deze, die
B
dit, dat
Slide 18 - Quiz
Voorspellend lezen Wat doe je NIET voordat je gaat lezen?