Grammar 2: vragen en ontkenningen in de past simple.

past simple
when something happened in the past.
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

past simple
when something happened in the past.

Slide 1 - Diapositive

the rule

Slide 2 - Diapositive

the rule
verb + ed!

mind the irregulars!

Slide 3 - Diapositive

Write this sentence in the past tense:
I work at home.

Slide 4 - Question ouverte

Write this sentence in the past tense:
My brother opens the door.

Slide 5 - Question ouverte

Write this sentence in the past tense:
You study English.

Slide 6 - Question ouverte

Vragen en ontkenningen in de past simple.

Slide 7 - Diapositive

Wat betekent de term 'the past simple'?
A
de tegenwoordige tijd
B
de verleden tijd
C
de toekomst

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen deze les
Ik kan vragen en ontkenningen in de past simple vormen.

De opdrachten van deze weekplanner horen bij dit grammar onderwerp.

Slide 9 - Diapositive

Een vraag maken in de past simple.

Slide 10 - Diapositive

Question
Kijk naar onderstaande vragen in de verleden tijd. Wat is het verschil tussen deze twee zinnen? Tip: kijk naar hoe de werkwoorden gebruikt worden.

Were you late for school yesterday?
Did you work in the supermarket yesterday?

Slide 11 - Diapositive

Dit is het verschil tussen deze twee vragen.

Slide 12 - Question ouverte

Een vraag in de past simple
Als je een vraag wilt maken in de past simple, dan zijn er een aantal regels:
Regel 1
 was/were en hulpwerkwoorden zoals could, would, must staan aan het begin van de vraag.

Slide 13 - Diapositive

Toelichting regel 1
- was / were is de verleden tijd van het werkwoord 'be'.

Slide 14 - Diapositive

Example
Was I late for school?

Slide 15 - Diapositive

Vorm een vraag van deze zin:
You were happy to go back home.

Slide 16 - Question ouverte

Een vraag in de past simple

Regel 2
Bij alle andere werkwoorden begin je de vraag met Did gevolgd door het onderwerp en het hele werkwoord.


Slide 17 - Diapositive

Toelichting regel 2
He worked at the supermarket yesterday. 
Did he work at the supermarket yesterday?

worked verander je terug naar het hele werkwoord (-ed).

We went to the swimming pool last week.
Did we go to the swimming pool last week?
went verander je terug naar het hele werkwoord go.

Slide 18 - Diapositive

Hele werkwoord na did.
Als je na 'Did' het werkwoord moet terug veranderen naar het hele werkwoord, kun je dit op twee manieren doen:
- regelmatig werkwoord > -ed van het ww af. 
stopped > stop
- onregelmatig werkwoord > 2e vorm terug naar de 1e vorm.
went > go
Gebruik de lijst met onregelmatige wwen in je boek.

Slide 19 - Diapositive

Vorm een vraag:
She built this entire house.

Slide 20 - Question ouverte

Vorm een vraag:
I grabbed my books.

Slide 21 - Question ouverte

Een vraag in de past simple.

Regel 3
Bij een vragend voornaamwoord (what, where, when, how, why, who, which) zet je deze vooraan, gevolgd door een vraag volgens regel 1, 2 of 3.

What did you do yesterday?

Slide 22 - Diapositive

Examples
Where did you put your keys?
How was the pasta?
Who did you talk to?
When did Daisy leave for school?


Slide 23 - Diapositive

Vorm een vraag:
When - you work ?

Slide 24 - Question ouverte

More examples

Did you go to school yesterday?
Did he do his homework last week?


Was Peter at home all weekend?
Were they at Daniel's birthday party on Saturday?

Slide 25 - Diapositive

Een ontkenning maken in de past simple.

Slide 26 - Diapositive

Question
Kijk goed naar de twee ontkenningen hieronder. Wat is het verschil tussen deze twee ontkenningen? Kijk goed naar de werkwoorden.

It wasn't sunny yesterday.
We didn't bring lunch.

Slide 27 - Diapositive

Dit is het verschil tussen deze twee ontkenningen:

Slide 28 - Question ouverte

Een ontkenning in de past simple

Regel 1
Bij was/were en een hulpwerkwoord voeg je not toe aan het werkwoord.

Je voegt het werkwoord + not samen  door > n't 
wasn't / weren't / couldn't

Slide 29 - Diapositive

Een ontkenning in de past simple

Het werkwoord + not samenvoegen kun je het makkelijkst onthouden door dit trucje:

not  wordt n't. 
Je zet een apostrof op de plaats van de letter 'o'.
couldn't / weren't / wasn't 

Slide 30 - Diapositive

Examples
it wasn't sunny yesterday.
My parents weren't at home this morning.
I couldn't see the Mona Lisa in Paris.




Slide 31 - Diapositive

Vorm een ontkenning:
He would help me an hour ago.

Slide 32 - Question ouverte

Vorm een ontkenning:
She heard a weird sound.

Slide 33 - Question ouverte

Een ontkenning in de past simple
Regel 2
Bij alle andere werkwoorden gebruik je didn't.
Begin met het onderwerp - didn't - hele werkwoord - rest van de zin.

Let op! Het werkwoord verander je weer terug naar het hele werkwoord, net als bij een vraag!

Slide 34 - Diapositive

Toelichting regel 2
He sent me a book. 
He didn't send me a book.

Opbouw ontkenning: 
onderwerp - didn't - hele werkwoord - rest van de zin.
Let op! sent (2e vorm) verandert naar send (1e vorm).

Slide 35 - Diapositive

More examples
You cut too many onions. 
You didn't cut too many onions.


I studied two hours last week.
I didn't study two hours last week.


Slide 36 - Diapositive

Vorm een ontkenning:
You learnt three words.

Slide 37 - Question ouverte

Heb je nog vragen over dit onderwerp?

Slide 38 - Question ouverte

Leerdoel bereikt?
Ik kan een vraag vormen in de past simple.
A
Yes
B
Almost, I need more practice
C
No, I need more explanation.

Slide 39 - Quiz

Leerdoel bereikt?
Ik kan een ontkenning vormen in de past simple.
A
Yes
B
Almost, I need more practice.
C
No, I need more explanation.

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Lien

Slide 42 - Lien

Exit ticket > Vorm een vraag:
I finished my book today.

Slide 43 - Question ouverte

Exit ticket > vorm een ontkenning:
We were late for school.

Slide 44 - Question ouverte

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Vidéo

Slide 47 - Vidéo