BSR 4/6 2t Lezen §6

  • Lees tekst 5 op blz. 41-42 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
4:00
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • Lees tekst 5 op blz. 41-42 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
4:00

Slide 1 - Diapositive

  • Je hebt de stof van Lezen paragraaf 6 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten en meningen.
  • Je kunt standpunten voorzien van argumenten.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les:
  • De stof van Lezen paragraaf 6 herhalen.
  • Hoofzaak en bijzaak.
  • Feit, mening, standpunt en argument.
  • Opdracht 8 maken en nakijken.
  • Oefentoets maken.
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Diapositive

De belangrijkste informatie in een tekst of een video noem je hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn bijzaken.
Een bijzaak is een toelichting (meer informatie
of uitleg) of een voorbeeld. 

Signaalwoorden waaraan je kunt zien dat er een toelichting of een voorbeeld volgt, zijn: zo, onder andere, dat wil zeggen, je moet daarbij denken aan, met andere woorden, neem nou, bijvoorbeeld en zoals.
Hoofd- en bijzaken

Slide 4 - Diapositive


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 5 - Diapositive


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 6 - Diapositive

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 7 - Diapositive

Uitlegfilmpje!

Slide 8 - Diapositive

Nakijken: 
opdracht 7
blz. 40-41.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Wat wil de burgemeester bereiken met haar actie?

Slide 11 - Question ouverte

Aan het einde van het filmpje hoor je verschillende meningen. Wat vind jij van massatoerisme?
Noem een argument bij je mening.

Slide 12 - Question ouverte

Lezen: tekst 5 op bladzijde 41-42.

Slide 13 - Diapositive

Wat?
Cursus 1 §6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 8 op bladzijde 41-42.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 37..
Tijd
Vijf minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Lees alvast de vragen van opdracht 9 op blz. 42.
Oefenen
timer
7:00

Slide 14 - Diapositive

Bespreken: 
opdracht 8
blz. 41.

Slide 15 - Diapositive


Lees de vragen van opdracht 9 (blz. 42).

Slide 16 - Diapositive

We lezen samen de tekst van de oefentoets. 

Slide 17 - Diapositive

Wat?
De vragen van de oefentoets.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
De vragen staan bij het huiswerk van vandaag.
De tekst ligt bij jou tafel.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 37..
Tijd
Twintig minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Maak opdracht 2 of 3 uit de online methode (Cursus 1, paragraaf 7). 
Oefenen
timer
20:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 20 - Diapositive

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 21 - Question de remorquage

'Mensen die in eigen land op vakantie gaan, moeten 500 euro krijgen van de overheid.'
A
eens
B
oneens

Slide 22 - Quiz

'Je moet je verplicht verdiepen in de cultuur van het vakantieland waar je naartoe gaat.'
A
eens
B
oneens

Slide 23 - Quiz


Tegenstellend verband


Chronologisch verband


Opsommend verband


Toelichtend verband

Ik moet vandaag huiswerk maken, een samenvatting schrijven en ook nog mijn kamer opruimen."
De gasten krijgen eerst een voorgerecht bij binnenkomst. Vervolgens krijgen ze nog een klein hapje.
In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvooor geen tijd.
Het heeft gevroren en geregend. Dat kan bijvoorbeeld leiden tot gladde wegen.
.

We doen nog een cooling down, denk aan stretchen, en bouwen de training langzaam af.

Imre ging op in het verhaal. Intussen was haar thee koud geworden.

Slide 24 - Question de remorquage

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ta: qjffs
u2tb: sgmrx
u2ta: dqymz

Slide 25 - Diapositive