1hv - Les 8 P2 - Leerdoelen Schritt 9 - 16

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

   Deutsch! 

1hv

Les 8

Periode 2

Gutentag!

Leerdoelen

Leerdoelenkaarten

woorden (reizen, afspraken en familie)

grammatica:

werkwoordsvervoeging

de getallen opschrijven, kloktijden, der/die/ das (ein/eine VWO)

Wiederholung

 Hoofdletters in het Duits

• Aan het begin van de zin. 
• Namen: van bijvoorbeeld mensen, aardrijkskundige namen, maar ook van de dagen en maanden
• zelfstandig naamwoorden
  

het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

Het werkwoord sein.  

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein

Wiederholung

Elke toets komt er iets terug dat bij een eerdere toets hoorde...

want: je mag bij de talen nooit iets vergeten.

Er komt meer stof bij .... er gaat nooit iets af.

Stapelvak

Deze toets: haben en sein

Kies de juiste vertaling:
ik woon

1. ich wohnen
2. ich wohnest
3. ich wohnt
4. ich wohne

Kies de juiste vertaling:
jullie heten

1. ihr heißen
2. ihr heißt

Kies de juiste vertaling:
het ligt daar

1. es liegen dort
2. es liegt dort

Regel: feesttenten 

ich     spiel e

du     spiel st

e/s/e/ spiel t

wir     spielen

ihr      spiel t

s(S)ie spiel en

Jij doucht elke dag.

2. Die Schnitzel kost 8 euro.

möchten = graag willen:
Wil jij graag een broodje?

1. Möchte du ein Brötchen?
2. Möchtest du ein Brötchen?
3. Möchtet du ein Brötchen?
4. Möchten du ein Brötchen?

Ich bin 14 Jahre alt.

Das Frühstück kostet 6 euro.

Mein Bruder ist 3 Jahre alt.

Ich wohne auf Nummer 19.

sechs

drei

neunzehn

vierzehn

fünf

zehn

70

moeilijk: 31

Kaufen

Hallo!

Wat kost een ... ?

Een ... kost ...

Ok, kan ik pinnen?

Doei!

1 euro

Kaufen

Hallo!

Wat kost  ... ?

...

Tasje nodig!

Doei!

2,45 euro

Erklärung: De maanden & datum

Alle maanden zijn in het Duits mannelijk. 

Welk lidwoord hoort bij mannelijk? Der, die of das?

Alle maanden in het Duits!

januari	der Januar
februari	der Februar
maart	der März
april	der April
mei	der Mai
juni	der Juni

juli	der Juli
augustus	der August
september	der September
oktober	der Oktober
november	der November
december	der Dezember

Welke 6 maanden kun jij sowieso nu in het Duits schrijven?

3 regels  

Als je wilt zeggen in welke maand er iets gebeurt, dan zet je het woord im voor de maand. 

Als je wilt zeggen op welke datum er iets gebeurt, dan zet je het woord am voor de datum.

In het Duits schrijf je de datum achter het getal, achter het getal schrijf je een punt. (6. Dezember)

Beispiele

Im Dezember feiern wir Weihnachten. 

Ich habe am 4. Januar Geburtstag. 

6 december

4 januari

Im of am?
Ich habe ... 4. Januar Geburtstag.

1. am
2. im

im of am?
... Dezember feiern wir Weihnachten.

1. am
2. im

... 3. Oktober habe ich Geburtstag.

Wat weet jij nu over de datum in het Duits?