Taal thema 6 les 1a/1b

Taal woordenschat thema 6 les 1 a+b
Pak wat je nodig hebt...
- Doelenkaartje
- aantekeningenschrift
- Chromebook

En log alvast in op Lessonup!
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Taal woordenschat thema 6 les 1 a+b
Pak wat je nodig hebt...
- Doelenkaartje
- aantekeningenschrift
- Chromebook

En log alvast in op Lessonup!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les
Ik weet de betekenis van ..../12 nieuwe themawoorden en aan het einde van de les laat ik zien dat ik mijn zelf gestelde doel heb behaald. 

Juf: Ik zorg voor 100% betrokkenheid en een leuke les!

Slide 3 - Diapositive

Doel van de les
Plussers: Jullie kennen de betekenis van (bijna alle) 12 nieuwe themawoorden al. Aan het einde van de les laat jij zien dat je deze kan toepassen in een geschreven brief.

Eisen: minimaal 4 woorden uit het thema. Je schrijft een goedlopende brief voor echt publiek: namelijk... Een brief gericht aan Meester Arie! :)


Slide 4 - Diapositive

Doel van de les
Wat is jouw doel?

Hoeveel woorden heb je straks goed?

Schrijf het op de achterkant van je blad!

Slide 5 - Diapositive

Deze woorden ga je leren:

  • Evalueren
  • Interpreteren
  • Analyseren
  • Mondjesmaat
  • Overvloedig
  • Bevallen


Waar sta je nu gezien dit doel?



  • Recensent
  • Beinvloeden 
  • geloofwaardig
  • terloops
  • verdunnen
  • zich iets voor de geest halen


    Laat zien op je doelenkaart!

Slide 6 - Diapositive

Waarom denk je dat je deze woorden
zou moeten leren?
Waarom is dit belangrijk?

Slide 7 - Question ouverte

Uitleg
We gaan veel nieuwe woorden leren!

Kijk mee naar de powerpoint.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Wat betekent terloops?
A
Bekijken en bespreken wat er gebeurd
B
Je zegt of doet iets tussen andere dingen door, zonder er echt aandacht aan te besteden.
C
Iets waarvan je kan aannemen dat het waar is.
D
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent evalueren?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
Bekijken of bespreken wat er gebeurd is of gedaan is, en daar je mening over geven.
C
Heel erg veel
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent beïnvloeden?
A
Iets goed, leuk of mooi vinden
B
Je bekijkt hoe iets in elkaar zit.
C
Invloed op iets of iemand uitoefenen.
D
Regelmatig, vaak

Slide 12 - Quiz

Wat betekent mondjesmaat?
A
De hele tijd
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
Regelmatig, vaak
D
Een kleine hoeveelheid

Slide 13 - Quiz

Wat betekent de verdunnen?
A
Dat wat de beslissing bepaalt
B
Het dunner maken van vloeistof
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: zich iets voor de geest halen?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
C
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
D
Je iets herinneren, iets voor je zien.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent de recensent?
A
Iemand die het weer voorspelt.
B
Iemand die veel beweegt.
C
Iemand die af en toe langskomt.
D
Iemand die een recensie schrijft en een kritisch commentaar geeft op iets

Slide 16 - Quiz

Wat betekent bevallen?
A
Iets goed, leuk of mooi vinden.
B
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is.

Slide 17 - Quiz

Wat betekent overvloedig?
A
Regelmatig, vaak
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
De hele tijd
D
Heel erg veel

Slide 18 - Quiz

Wat betekent de analyseren?
A
Bekijken en bespreken wat er gebeurd of gedaan is
B
Een kleine hoeveelheid
C
bekijken hoe iets in elkaar zit.
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt

Slide 19 - Quiz

Wat betekent interpreteren?
A
Uitleggen welke betekenis iets heeft.
B
Invloed op iets of iemand uitoefenen.
C
Wat de beslissing bepaalt
D
Je iets herinneren.

Slide 20 - Quiz

Wat betekent geloofwaardig
A
Iets waarvan je kunt aannemen dat het waar is.
B
Waar je in gelooft
C
Iets voor je zien
D
De hele tijd

Slide 21 - Quiz

Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?

112

Slide 22 - Sondage

Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen?
Ben je gegroeid op je doelenkaart? Laat zien!
Heeft juf haar doel behaald?

Slide 23 - Question ouverte

Wat vond je van deze (online) les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage