3.8 grammatica woordsoorten

Grammatica
woordsoorten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

De plant is groen.
A
WG
B
NG

Slide 3 - Quiz

De sneeuw blijft nog steeds liggen.
A
WG
B
NG

Slide 4 - Quiz

Hij ligt al een week ziek in bed.
A
WG
B
NG

Slide 5 - Quiz

Hij is al een week ziek.
A
WG
B
NG

Slide 6 - Quiz

Moeilijk om verschil tussen NG/WG te zien
10=moeilijk, 1=makkelijk
110

Slide 7 - Sondage

herhaling soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww)
hulpwerkwoord (hww)

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Zww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een wg!
In een wg is er altijd maar één zww in de zin!

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Diapositive

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. Het koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel. 
Kww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een ng!
In een ng is er altijd maar één kww!

Hij wordt vast zanger.
wordt= koppelwerkwoord

Slide 10 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan= hulpwerkwoord
zingen= zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 11 - Diapositive

ZWW/KWW/HWW
Er zit in elke zin een ZWW óf KWW !

HWW zijn de overgebleven ww van de zin (de minst belangrijke).​
Er kunnen wel heel pietjes zijn, maar er is maar één Sinterklaas​.
Er kunnen heel veel Minions zijn, maar er is maar één Gru.
 

HWW
ZWW/KWW

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 14 - Quiz

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Er kunnen wel tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Ik word zo rood als een boei.
A
WG
B
NG

Slide 17 - Quiz

Hij heeft mijn telefoon afgepakt.
A
WG
B
NG

Slide 18 - Quiz

Heb jij wel eens een krokodil zien huilen?
A
WG
B
NG

Slide 19 - Quiz

De roos blijft de mooiste bloem.
A
WG
B
NG

Slide 20 - Quiz

Zij is in het hotel gebleven.
A
WG
B
NG

Slide 21 - Quiz

Zij is later dokter geworden.
A
WG
B
NG

Slide 22 - Quiz

Snap je het verschil tussen het zelfstand
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage