Hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden

Bedenk een zin met een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.
1 / 19
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bedenk een zin met een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 1 - Question ouverte

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Quiz

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 3 - Quiz

Ik snap het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww)
hulpwerkwoord (hww)


blz. 62-63

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Zww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een wg!
In een wg is er altijd maar één zww in de zin!

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 6 - Diapositive

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. Het koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel. 
Kww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een ng!
In een ng is er altijd maar één kww!

Hij wordt vast zanger.
wordt= koppelwerkwoord

Slide 7 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan= hulpwerkwoord
zingen= zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 10 - Quiz

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Er kunnen wel tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

KWW

Slide 13 - Carte mentale

HWW

Slide 14 - Carte mentale

ZWW/KWW/HWW
Er zit in elke zin een ZWW óf KWW !

HWW zijn de overgebleven ww van de zin (de minst belangrijke).​
Er kunnen wel heel pietjes zijn, maar er is maar één Sinterklaas​.
 

HWW
ZWW/KWW

Slide 15 - Diapositive

Voorbeeldje
Mijn moeder heeft een lekkere taart gebakken.​

Belangrijkste werkwoord van de zin = gebakken​
Minder belangrijk werkwoord = heeft ​


Mijn moeder zou een lekkere taart voor mij hebben gebakken.

Slide 16 - Diapositive

Hij is erg lief.​

Belangrijkste werkwoord = is 
Iemand doet lief--> NG
is = KWW​




Slide 17 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 18 - Question ouverte

Aan het werk
  • Afmaken blz. 30-32 (persoonlijk en bezittelijk naamwoord)
  • Maken blz. 62-63 (hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden) 

Tip: weet je niet wat een naamwoordelijk gezegde is, lees dan blz. 60 goed door. 

Slide 19 - Diapositive