Zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

• ANT2+
• MBO
• Studiejaar 1

Zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

Doelen: 
Je weet het verschil tussen een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord

(Zie Taalblokken 1F).
Je kunt zinnen maken met znw en bnw.

Znw

Je kunt er een lidwoord voor zetten.

Je kunt het meestal in het meervoud zetten.

Je kunt er een verkleinwoord van maken.

Namen 

Namen zijn znw:

- personen

- aardrijkskundige namen

- organisaties

-producten

Als je een leuke bijbaan zoekt, dan kun je verkoopmedewerker worden bij de Jumbo.

1. vier zelfstandige naamwoorden
2. 5 zelfstandige naamwoorden
3. 2 zelfstandige naamwoorden
4. 3 zelfstandige naamwoorden

Zilvervliesrijst bevat meer vezels dan witte rijst.

1. Zilvervliesrijst is geen znw, rijst is wel een znw.
2. Zilvervliesrijst en rijst zijn znw.
3. Vezels is geen znw.
4. Witte en rijst zijn znw.

Wie schrijft de meeste bijvoeglijke naamwoorden in een minuut?

De docent is afwezig. Afwezig is een

1. bijvoeglijk naamwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Waar?

Een bijvoeglijke naamwoord kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan.

Het kronkelige pad.

Het pad is kronkelig.

De supporters houden de Italiaanse vlag vast. Italiaanse is

1. een zelfstandig naamwoord
2. een bijvoeglijk naamwoord
3. geen van beiden

Let op!

Italië is znw (naam van een land) 

Italiaans ijs (zegt iets znw, dus bnw).

Ik spreek Italiaans (znw, naam van de taal)

Ik leer de Italiaanse taal (bnw)

Treinreizigers tussen Den Haag en Eindhoven krijgen korting in een ..........trein.

1. rustig
2. rustige

Het ..................................verhaal

1. spanning
2. spannend
3. spannent
4. spannende

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

De glazen fles. Glazen is een

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

De muzikale student. Muzikale

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Maak een foto van een voorwerp. Schrijf het lidwoord, znw en (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord op.

Maak nu een zin over het weer in Nederland, gebruik minimaal twee bijvoeglijke naamwoorden.

Maak nu een zin over jouw schoenen, gebruik een bijvoeglijk naamwoord en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Hoeveel heb jij in deze les geleerd?

0100