herhaling: persoonlijke voornaamwoorden, vervoeging zwakke werkwoorden + uitzondering

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, mavo
• Leerjaar 2

Lernziele

Aan het einde van de les:

• weet je wat een zwak werkwoord is
• ken je persoonlijke voornaamwoorden in het Duits
• ken je de vervoeging van het zwakke werkwoord
• ken ik de uitzonderingen op de vervoeging van de zw. ww. 
• heb ik met de vervoeging van de zw. ww. geoefend

Personalpronomen 

Personalpronomen (= persoonlijke voornaamwoorden)

D	ich	du	er	sie	es	wir	ihr	sie	Sie
NL	ik	jij	hij	zij	het	wij	jullie	zij	u

Personalpronomen

ich = ik                 wir = wij

du = jij                  ihr = jullie

er =hijij                 sie = zij

es = het               Sie = u

sie = zij

Ezelsbrug IDEWIS

Die Personalpronomen:

I	D	E	W	I	S
C	U	R	I	H	I
H			R	R	E

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

Wat is een persoonlijk voornaamwoord

1. Woorden die een tijdstip aangeven
2. Woorden die een plaats aangeven
3. ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie,zij, u

Het persoonlijk voornaamwoord: ik

1. ich
2. du
3. wir
4. ihr

Het persoonlijk voornaamwoord: hij

1. sie
2. er
3. wie
4. es

Het persoonlijk voornaamwoord: u

1. Sie
2. sie
3. wir
4. ihr

Persoonlijk voornaamwoord:
zij

1. sie
2. Sie
3. du
4. es

Het persoonlijk voornaamwoord: het

1. er
2. es
3. Sie
4. wir

Wat zijn zwakke werkwoorden?

De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen. Hieronder vind je enkele voorbeelden van zwakke werkwoorden in tegenwoordige tijd (tt), verleden tijd (vt) en als voltooid deelwoord (vd). Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Zwakke werkwoorden

Sleep de uitgangen naar de juiste plek

ich

du

er/sie/es/man

wir 

ihr

sie/Sie

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

-e

-st

-t

-en

-en

-t

Vervoeg het Duitse regelmatige werkwoord heißen (= heten).                                  

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

Denk aan de stam!

heißen

heißen

heißt

heiße

heißt

heißt

Vervoeg het werkwoord "arbeiten"

arbeite

arbeitest

arbeitet

arbeiten

arbeitet

arbeiten

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Wo _______ du in Berlin?

1. wohnt
2. wohnst
3. wohne
4. wohnen

Mein Bruder und ich _______ in einer WG.

1. wohne
2. wohnen
3. wohnt
4. wohnst

_______ du schon lange in dieser Stadt?

1. Wohnen
2. Wohnt
3. Wohnst
4. Wohne

Nein, ich _______ erst seit einem Jahr hier.

1. wohne
2. wohnt
3. wohnst
4. wohnen

Meine Eltern _______ in einem Vorort von München.

1. wohnst
2. wohne
3. wohnt
4. wohnen

Esther ... (spielen) Piano.

1. spiele
2. spielst
3. spielt
4. spielen

Rik und Angela ... (spielen) gern Monopoli.

1. spielt
2. spiele
3. spielst
4. spielen

....(wohnen) du in Amersfoort?

1. Wohne
2. Wohnst
3. Wohnt
4. Wohnen

Ich ... (leben) in den Niederlanden.

1. lebe
2. lebst
3. lebt
4. leben

Ihr ... (machen) immer alles zusammen.

1. mache
2. machst
3. macht
4. machen

Er.........(heißen) Willem und sie.........(heißen) Julia.

1. heiße, heißt
2. heißen, heiße
3. heißt, heißt
4. heißt, heißen

Wie (heißen) er?

1. heiße
2. heißt
3. heißst
4. heißen

Wie (heißen) du?

3/13

uitleg/antwoord

heißen -> 

stam = heiß ->

du = -st -> de s vervalt

heißt

1. heißest
2. heißt
3. heißst
4. heißen

Kies het juiste antwoord.
Du red___ immer sehr viel.

1. rede
2. redest
3. redet
4. reden

reden

ich ...

1. rede
2. redest
3. redet
4. reden

Er .............(reden) so viel!

(reden = praten)

1. redent
2. redest
3. redet
4. rede

(reden): Wat is goed?

1. ich rede/ du redest/er redet
2. ich rede/ du redst/er redt

Was ________ (reden) ihr?

1. redet
2. redest
3. reden
4. rede

Heb je de leerdoelen gehaald?

😒🙁😐🙂😃

Heb je nog een vraag aan je docent? Stel hem dan hier.