Les 2 IL1 week 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

Wilkommen bei Deutsch

die Zahlen

Wohnen

Wo wohnst du?

• je krijgt een blaadje
• je beschrijft waar en hoe je woont
• gebruik de info van de volgende slide
• geef antwoord in hele Duitse zinnen
• we bespreken klassikaal na
• je hebt je blaadje straks nog nodig voor een andere opdracht

Wohnen

- Wo wohnst du?

- Wohnst du in einem Dorf oder in einer Stadt?

- Ist die Stadt/das Dorf groß?

- In was für einem Haus wohnst du?

• in einem Hochhaus
• in einem Reihenhaus
• in einem Einfamilienhaus

Programm

Rückblick

Lernziele

Aufgaben

• checken K2.4: Auf. 4, 5, 7, 8, 10, 12, 13

Sprechen

• Wo wohnst du jetzt?

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?

Wohnen

- Wo wohnst du?

- Wohnst du in einem Dorf oder in einer Stadt?

- Ist die Stadt/das Dorf groß?

- In was für einem Haus wohnst du?

• in einem Hochhaus
• in einem Reihenhaus
• in einem Einfamilienhaus

Lernziele/Lernfrage

• Je kan de werkwoorden hebben en zijn gebruiken
• Je kan vertellen waar en hoe je woont
• Je kan vertellen welke huisdieren je hebt
• Je kan aangeven wat leuk/stom/eng vindt

Teil 1: Vorbereiten

HABEN + SEIN

	HABEN	SEIN
ich	habe	bin
du	hast	bist
er/sie/es	hat	ist
wir	haben	sind
ihr	habt	seid
Sie/sie	haben	sind

blz. 77

Üben HABEN und SEIN

Schrijf op je blad de zinnen over mét de juiste vorm van het werkwoord

• Heute ...... wir Deutsch!
• Was ...... ihr gemacht!?
• Wo ...... ihr gewesen?
• Du ...... keine Zeit mehr.
• ...... Sie einen Hund, Herr Strauß?

blz. 77 om te spieken!

Üben HABEN und SEIN

Schrijf op je blad de zinnen over mét de juiste vorm van het werkwoord

• Heute haben wir Deutsch!
  
• Was habt ihr gemacht!?
• Wo seid ihr gewesen?
• Du hast keine Zeit mehr.
• Haben Sie einen Hund, Herr Strauß?

Teil 2: Haustiere

Üben

In deze les gaat het over huisdieren. Je kunt vertellen hoe de dieren in het Duits heten, wat ze eten, wat ze doen en wat jij van een bepaald dier vindt.

Maak de opdrachten van Lektion 6 vanaf blz. 80. Gebruik de Lernbox en Redemittel op blz. 86 en 87 om te spieken!

Aufgaben: 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8

Aufgaben

Lektion 5 ab Seite 77

Aufgaben: 10 + 11 + 12 + 13

SEIN

	Stam
ich	bin
du	bist
er/sie/es	ist
wir	sind
ihr	seid
Sie/sie	sind

ik ben

• ich bin

zij is

• sie ist

zij zijn

• sie sind

jullie zijn

• ihr seid

Verben auf d/t

	Stam
ich		e
du		est
er/sie/es		et
wir		en
ihr		et
Sie/sie		en

Stam?

hele ww -en

• reden
• melden
• öffnen
• kosten
• leiten

Teil 3: Üben

SEIN

	Stam
ich	bin
du	bist
er/sie/es	ist
wir	sind
ihr	seid
Sie/sie	sind

Aufgabe 1

• schrijf het juiste woord op de puntjes

Aufgabe 2 

• geef antwoord op de vragen

Aufgabe 3* (uitdaging)

• maak de zinnen kloppend

Oefenen met lezen? 

Click! 

Evaluation

Lernziele/Lernfrage

• Welche Farben gibt es auf Deutsch?
• Wie benutze ich das Verb SEIN?

Lerncheck!

Beschreibe dich: benutze das Verb SEIN und die Farben

Meine Hose .......

Meine Schuhe(mv) ....

Meine Socke(mv)....

Mein Shirt .... / Mein Pullover ....

Ben je het hiermee eens of oneens?
''Ik kan de werkwoorden HABEN en SEIN gebruiken.''

😒🙁😐🙂😃

Welk onderdeel moet je nog eens naar kijken?
(Wortschatz, Grammatik)