H1 - Unit 4

Unit 4 : Media
Alles door elkaar

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Unit 4 : Media
Alles door elkaar

Slide 1 - Diapositive

Zinnen

Slide 2 - Diapositive

Match de zinnen bij elkaar
Can I ask you a favour?
Could you do that for me?
I couldn't tell you how old it is.
Ik zou je niet kunnen zeggen hoe oud hij is. 
Mag ik je om een gunst vragen?
Zou je dat voor mij kunnen doen?

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is de juiste vertaling van: I'll do that!
A
Ik zal het proberen
B
Dat zal ik doen
C
Ik weet het niet
D
Wat denk je ervan

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van: Could you show me how to use it?
A
Kan je me zeggen wat ik moet doen?
B
Zou je me kunnen laten zien hoe ik het moet gebruiken?
C
Hoe moet ik dit doen?
D
Ik ben super enthousiast

Slide 5 - Quiz

Wat zou je -in het Engels- kunnen zeggen wanneer je graag de aandacht van iedereen zou willen?

Slide 6 - Question ouverte

Present Simple

Slide 7 - Diapositive

Wanneer gebruik je de present simple?
A
Als iets nu aan de gang is
B
Als iets in de toekomst gaat gebeuren
C
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
D
Als iets in het verleden is gebeurt

Slide 8 - Quiz

Waar of niet waar: De present simple kan voorkomen in zinnen die bevestigend, ontkennend of vragen zijn
A
Waar
B
Niet waar
C
Geen idee

Slide 9 - Quiz

Zet de juiste vorm van het werkwoord 'go' bij de juiste personal pronoun
GO
GOES
I
You
He
She
It
They
We
You (mv)

Slide 10 - Question de remorquage

Welke zin staat in de 'present simple'?
A
I am writing a story at the moment
B
I never said I wanted a cat
C
I have worked all day long
D
I usually eat hamburgers on Friday

Slide 11 - Quiz

Adverbs

Slide 12 - Diapositive

Wat zijn 'adverbs'?

Slide 13 - Question ouverte

Waar staan adverbs in de zin?
(vraag 1/2)
A
Aan het eind
B
Aan het begin
C
Vóór het hoofdwerkwoord
D
Ná het hoofdwerkwoord

Slide 14 - Quiz

Waar staan adverbs in de zin?
(vraag 2/2)
A
Aan het eind
B
Aan het begin
C
Voor een vorm van 'to be'
D
Ná een vorm van 'to be'

Slide 15 - Quiz

Waar is de adverb goed in de zin gebruikt?
A
I never sing in public
B
We play always games after school
C
She goes really to her grandmother
D
They have finished just their test

Slide 16 - Quiz

Waar is de adverb goed in de zin gebruikt?
A
He watches always GTST at night
B
I think still our class is cool
C
They already are finished with the work
D
We are never doing that again!

Slide 17 - Quiz

Can / Could

Slide 18 - Diapositive

Waar of niet waar: Can betekent 'kunnen'?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar: Could betekent ook 'kunnen'?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Could betekent 'zou kunnen'. Wat betekent het nog meer?
A
Zou lukken
B
Zou vinden
C
Zou mogen
D
Zou lijken

Slide 21 - Quiz

Wanneer je aan je moeder wil voorstellen dat jullie vanavond uit eten gaan, welke vorm gebruik je dan?
A
Could
B
Can

Slide 22 - Quiz

Je wil de weg vragen aan iemand.
Hoe vraag je dit? 'Excuse me, .......'

Slide 23 - Question ouverte

Some + Any

Slide 24 - Diapositive

Waar of niet waar: SOME en ANY betekenen allebei hetzelfde
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Sleep de juiste vorm naar de juiste zin
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I'd like some sweets, please
Sorry, we don't have any milk
Do you have any money?

Slide 26 - Question de remorquage

Vul de regel aan: Je gebruik ANY bij ...
A
Bevestigende en ontkennende zinnen
B
Bevestigende en vragende zinnen
C
Ontkennende en vragende zinnen
D
Alleen bij ontkennende zinnen

Slide 27 - Quiz

Vul de regel aan: Je gebruikt SOME bij....
A
Bevestigende zinnen
B
Ontkennende zinnen
C
Vragende zinnen
D
Bevestigende en vragende zinnen

Slide 28 - Quiz

Tags

Slide 29 - Diapositive

Welke tag moet er achter de zin: Is it Thursday tomorrow? (+)
A
Yes, is it
B
Yes, it is
C
No, is it not
D
No, it isn't

Slide 30 - Quiz

Welke tag moet er achter de zin: Do you know how to fix it? (-)
A
Yes, I have
B
Yes, I do
C
No, I have not
D
No, I don't

Slide 31 - Quiz

Welke tag moet er achter de zin: Are you Mike's brother? (+)
A
No, I are not
B
No, I am not
C
Yes, I are
D
Yes, I am

Slide 32 - Quiz

To be + going to + ww 

Slide 33 - Diapositive

In welke zin staat juist beschreven wat iemand van plan is?
A
She is working this weekend
B
We are going to watch Harry Potter
C
He going to sleep now
D
You are going write down in your agenda

Slide 34 - Quiz

In welke zin staat juist beschreven dat iets zeker zal gebeuren?
A
They going to play videogames after school
B
We are to go to bed
C
The sun is going to set at night
D
You are not going help them

Slide 35 - Quiz

Vertel mij dat jullie vanavond pannenkoeken eten. Gebruik 'to be + going to

Slide 36 - Question ouverte

Woordjes

Slide 37 - Diapositive

Wat betekent : nieuwschierig
A
Helpful
B
Wonderful
C
Disappointed
D
Curious

Slide 38 - Quiz

Wat betekent : 'to apply'?
A
Inschrijvingsformulier
B
Inschrijven
C
Recensie
D
Verkopen

Slide 39 - Quiz

Sleep de woordjes naar de juiste betekenis
Local
Connect
Serveral
Exhibition
Free
Gratis
Verscheidene
Plaatselijke
Tentoonstelling
Verbinden

Slide 40 - Question de remorquage

Sleep de woordjes naar de juiste betekenis
Finally
Second-hand
Directions
Nearest
Return
Eindelijk
Tweedehands
Routebeschrijving
Dichtstbijzijnde
Teruggeven/sturen

Slide 41 - Question de remorquage