Past Simple goede versie

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


:)  ww + ED

:(  Didn't + ww

?  Did + ww



:)  2e rijtje

:(  Didn't + ww

?  Did + ww
Uitleg Past Simple

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Past simple
De past simple is om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd maar nu is afgelopen!

In het Nederlands verander je ook de stam zodat het past bij de tijd waarover je schrijft - Ik lees nu....Ik las gisteren.  Dat is dus ook zo in het Engels!

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

VOORBEELDEN PAST SIMPLE
als bevestiging

- I was in London last year.  (be)
- We saw this film last night. (see)
- They bought the same dress yesterday. (buy)
- I worked really hard last year (work)

Slide 6 - Diapositive

VOORBEELDEN PAST SIMPLE
als ontkenning


- I was not in London last year.  (be)

- We didn't see this film last night. (see)
- They didn't buy the same dress yesterday. (buy)
- I didn't work  hard last year (work)

Slide 7 - Diapositive

VOORBEELDEN PAST SIMPLE
als vraag


- Was I  in London last year?  (be)

- Did we see this film last night ?(see)
- Did they buy the same dress yesterday? (buy)
- Did I work  hard last year? (work)

Slide 8 - Diapositive

Samenvattend

Bij bevestigende zinnen krijgt de stam -ed of verandert in
          de 2de vorm omdat het een onregelmatig werkwoord is.
Bij ontkennende zinnen komt "didn't" erbij en de stam blijft hetzelfde
Bij vragende zinnen begin je met "did" en de stam blijft hetzelfde
Met het werkwoord "to be" hoef je de bovenste regels niet te volgen en
          alleen "was/were/wasn't/weren't" te gebruiken.

Slide 9 - Diapositive

Wanneer je het niet begrijpt, kijk naar het filmpje (met oortjes in) op de volgende slide.



Wanneer je het wel begrijpt, probeer de oefenzinnen door op de link te klikken in de slide ná de film.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

Slide 12 - Lien

Slide 13 - Lien

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Lien

Slide 16 - Lien

Slide 17 - Lien

Slide 18 - Lien

Slide 19 - Lien

Welk woord heeft NIET met Past Simple te maken?
A
Went
B
Yesterday
C
Tomorrow
D
Worked

Slide 20 - Quiz

Welk woord zet ik voor een vraagzin in de verleden tijd?

Slide 21 - Question ouverte

Maak van deze zin een vraag in de verleden tijd:
I went to the doctor yesterday.
A
Did you went...
B
Did you go...
C
Went you...
D
Do you went...

Slide 22 - Quiz

Maak van deze zin een ontkenning:
I liked Justin Bieber when I was six.
A
I don't like...
B
I didn't liked...
C
I don't liked...
D
I didn't like...

Slide 23 - Quiz

Zet de volgende zinnen in de verleden tijd.
Schrijf ze op:
1. She doesn't like football.
2. Henry does his homework today.
3. Do you go to school?
4. We go on holiday.
5. John and Sara live in France.

Slide 24 - Diapositive

Antwoorden:
1. She didn’t like football.
2. Henry did his homework yesterday.
3. Did you go to school?
4. We went on holiday.
5. John and Sarah lived in France

Slide 25 - Diapositive

Herhaling
Zet de zinnen in de verleden tijd
1. I go to school.
2. She lives in England.
3. My school is cool.
4. Carl works at McDonald's.

Slide 26 - Diapositive

Verrijking:
Zet de zinnen in de verleden tijd:
1. My sister eats a burger.
2. He doesn't drive fast.
3. My dad drives a ferrari.
4. It takes 5 minutes to finish.  

Slide 27 - Diapositive

Antwoorden:
My sister ate a burger.
He didn’t drive fast.
My dad drove a ferarri.
It took 5 minutes to finish.

Slide 28 - Diapositive