Intro 2HV - Intro (semaine 37)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui, c'est le ...

Doelen

• Ik herhaal bepaalde grammatica onderdelen van vorig jaar zodat ik een goede basisstof heb om in klas 2 mijn Frans verder uit te breiden.

Programme d'aujourd'hui

• Articles - lidwoorden
• Pronom personnel - persoonlijk voornaamwoord
• La répétition des verbes

Article - lidwoord

In het Nederlands hebben wij 3 lidwoorden

In het Frans zijn het er zes:

de/het - le/la/l'/les

een - un/une

Kun jij uitleggen wat het verschil is?

le

la

l'

les

ami

père

garçons

famille

fille

hôtel

parents

frère

un

une

soeur

monsieur

chien

amie

maison

garçon

Een Franse zin bestaat uit:

- onderwerp

-werkwoorden

- overige woorden (lv/mw)

Het persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord gebruik je om te verwijzen naar een persoon of meerdere personen, of naar een ding of meerdere dingen. 

Jij=

1. Je
2. Tu
3. Il
4. Elle

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)

Les pronoms personnels

- persoonlijk voornaamwoorden.

Je

Elles

Nous

il

Tu

Elle

Vous

ils

On

LE VERBE FRANCAIS

Les verbes réguliers

• werkwoorden op -er

Les verbes irréguliers

• être
  
• avoir
  
• aller
  
• faire

Les verbes réguliers

• werkwoorden op -er
• werkwoorden op -ir
• werkwoorden op -re

Les verbes irréguliers

• être
  
• avoir
  
• aller
  
• faire

• pouvoir (kunnen)
• vouloir (willen)
• prendre (nemen)
• venir (komen)

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Monsieur, ... formidable!

1. tu es
2. vous êtes
3. nous sommes
4. tu est

Het is

1. est
2. c'est
3. c'es
4. ce sont

être = zijn

être

avoir

Je suis

Ils sont

Tu as

Il a 

Il est

Ils ont

Tu es

Nous avons

Vous êtes

Zijn

Hebben

Werkwoord: ALLER

Werkwoord: ALLER

ALLER - GAAN

Wat betekent Aller?

futur proche

Futur proche

J' (ik)	vais	parler
Tu (jij)	vas	parler
Il/elle/on (hij/zij/wij)	va	parler
nous (wij)	allons	parler
Vous (jullie/u)	allez	parler
Ils/elles (zij)	vont	parler

Ik ga praten

Toekomende tijd: futur proche

aller

Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord

il/elle

nous

vous

ils/elles

tu

je

allons

vont

vais

allez

vas

va