Escribir

¡Bienvenidos a la clase de español!
¿Qué día es hoy?
         
               




el lunes
el martes
el miércoles
el jueves
el viernes
el sábado
el domingo?
¿Qué fecha es hoy? = Welke datum is het vandaag?
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos a la clase de español!
¿Qué día es hoy?
         
               




el lunes
el martes
el miércoles
el jueves
el viernes
el sábado
el domingo?
¿Qué fecha es hoy? = Welke datum is het vandaag?

Slide 1 - Diapositive

Schrijven Spaans
ESCRIBIR

Slide 2 - Diapositive

Mannelijk en vrouwelijk
In het Spaans kunnen woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.
Bijvoorbeeld:
el abuelo, la abuela
la escuela, el colegio

Slide 3 - Diapositive

Enkelvoud en meervoud
In het Spaans maak je een woord meervoud door +es of +s achter te plakken. Bijvoorbeeld:
la abuela > las abuelas
el profesor > los profesores

Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden
Werkwoorden zijn niet mannelijk of vrouwelijk, maar kunnen wel in het enkelvoud (ik, jij, hij/zij, u of meervoud (wij, jullie, zij/u) staan. Voorbeelden:
hablar = praten comer =eten escribir = schrijven


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Zinsvolgorde
In het Spaans is de zinsvolgorde bijna hetzelfde als in het Nederlands. Namelijk:
plaats/tijd/manier
- Onderwerp - Werkwoord - Rest van de zin -
plaats/tijd/manier

Slide 7 - Diapositive

Zinsvolgorde
Let op het volgende:
de ontkenning (no) komt altijd voor het werkwoord
Bijvoorbeeld: No vivo en Inglaterra. = Ik woon niet in Engeland.

Slide 8 - Diapositive

examen
Mañana
un
tengo

Slide 9 - Question de remorquage

hermano
matemáticas
estudia
Mi

Slide 10 - Question de remorquage

Yo
mucho
trabajo
tengo

Slide 11 - Question de remorquage

Zet in de juiste volgorde:
1. ordenador / no / tengo / en casa
2. español / estudio /en el colegio/ el lunes / yo
3. comemos / hoy / nosotros / a las dos y media / en la escuela
4. viajan / Elena y Ricardo / a Italia/ el mes de agosto
5. estudia / en Madrid / mi amigo / inglés / en la universidad
6. ¿vosotros / clases / el miércoles / tenéis / por la tarde/ de matemáticas?
1. No tengo ordenador en casa.
2. (el lunes) Yo estudio español en el colegio el lunes.
3.Hoy nosotros comemos (en la escuela) a las dos y media en la escuela.
4. Elena y Ricardo viajan (el mes de agosto) a Italia el mes de agosto.
5. Mi anigo estudia inglés (en Madrid) en la universidad en Madrid.
6. ¿Vosotros tenéis clases de matemáticas el miércoles por la tarde?

Slide 12 - Diapositive

Vamos a escribir
Jullie gaan een Spaanse instagram post maken!

1. 
➢ Begin met een begroeting.
➢ Stel jezelf voor (naam en achternaam)
➢ Zeg waar je vandaan komt (land/nationaliteit).
➢ Vertel waar je woont.
➢ Vertel hoe oud je bent.
➢ Vertel wat je telefoonnummer is (getallen voluit).
➢ Zeg ook wanneer je verjaardag is.
➢ Neem afscheid.  


timer
3:50

Slide 13 - Diapositive

¡Hola Juan! / ¡Hola Ana!
Querido Juan/ Querida Ana:
Me llamo.......... Mi apellido es.....
Soy de Holanda / Soy holandés / Soy holandesa.
Vivo en .............
Tengo ..................... años.
Mi número de teléfono es el............
Mi cumpleaños es el .....................(getal) de .........................(maand)
¡Adiós!/ Saludos = Doei! Groetjes.........

Slide 14 - Diapositive

¿Preguntas?

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive