H Woordsoorten Taalverzorging 1.1

woordsoorten 
Nederlands


Taalverzorging 1.1
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

woordsoorten 
Nederlands


Taalverzorging 1.1

Slide 1 - Diapositive

De lidwoorden in het Nederlands zijn:
A
de, het, na
B
de, het, één
C
de, het, een
D
de, het, twee

Slide 2 - Quiz

Welke lidwoorden komen in deze zin voor:
"Als het morgen regent, dan pak ik het regenpak van mijn broer en de paraplu van mijn moeder."
A
het, het, de,
B
het, de
C
de
D
het, het, mijn, de, mijn

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden (op volgorde) in de volgende zin:
"Het is een goed plan als jullie de vragen van deze opdracht eerst maken."
A
het, de, deze
B
het, een, de, deze
C
een, de, deze
D
een, de

Slide 4 - Quiz

Bekijk de foto goed en bedenk tenminste 5 zn + bijbehorende lidwoorden. (opdracht in volgende dia)

Slide 5 - Diapositive

Welke 5 zelfstandig naamw. passen bij de afbeelding die je zojuist zag? Zet bij elk zn het bijbehorende lidwoord.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de juiste omschrijving van een zelfstandig naamwoord?
A
een naam voor een mens, dier, ding of plant
B
een woord dat een kenmerk/eigenschap geeft
C
een woord dat een actie uitdrukt, een doe-woord
D
een woord dat een plaats of tijd aangeeft

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

In welk antwoord staan alleen zelfstanding naamwoorden?
A
voetbal, hakje, veld
B
park, concerten, gezellig
C
kapot, fiets, band
D
trein, vol, kaartje

Slide 9 - Quiz

Een zn heeft 3 kenmerken:
een zn heeft een lidwoord, vaak kan je het in meervoud zetten en/of verkleinen. Welk woord is wel een zn maar kan je niet in meervoud zetten?
A
rijst
B
haar
C
zon
D
wereld

Slide 10 - Quiz

In welk antwoord staan alleen maar zelfstandig naamwoorden?
A
Audi, auto, storm, tarwe
B
Nederland, valt, fiets, weg
C
wind, regen, drop, links
D
wortel, schaats, vies, Cola

Slide 11 - Quiz

De definitie van een bijvoeglijk naamwoord is....
A
een woord voor een mens, dier, ding, plant
B
een woord dat een kenmerk of eigenschap voor een zn geeft
C
een woord dat een actie aangeeft, een doe-woord
D
een woord dat een plaats of tijd aangeeft

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

In welke onderstaande zin zitten twee bijvoeglijke naamwoorden?
A
Dat flinke meisje kreeg een lief compliment
B
In die hoge boom zaten twee vogels te zingen.
C
Die jongen rent altijd erg hard en ver
D
Enkele kinderen kiezen de makkelijke opdracht

Slide 14 - Quiz

Welke van de onderstaande woordreeksen bevat NIET alleen maar bn?
A
grote, rode, sportieve, gespeelde
B
ijzeren, meeste, oranje, boze
C
plastic, sportieve, goedkope, vrolijke
D
koperen, getalenteerde, moeilijke, vrije

Slide 15 - Quiz

In welk antwoord zie je een werkwoord?
A
een gebleekte spijkerbroek
B
een foutmelding verschijnt
C
de rode auto op de hoek
D
de geknipte gast

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

In welk antwoord staat een voltooid deelwoord?
A
We proberen vandaag de wasmachine te repareren.
B
Wat gebeurt er met die oude fiets?
C
Waarom wilde je niet meedoen met ons?
D
Heeft hij een boekenpakket besteld?

Slide 18 - Quiz

Is het woord 'hadden' een werkwoord?
A
ja, want je kunt het vervoegen
B
nee, want het is geen doe-woord

Slide 19 - Quiz

Welke van de onderstaande reeksen bevat NIET alleen maar ww?
A
zullen, worden, moeten lijken,
B
hikken, tikken, slakken, hakken
C
stoeien, voelen, bedoelen, vermoeden
D
zeuren, gebeuren, keuren, geuren

Slide 20 - Quiz

Welke van de onderstaande reeksen bevat NIET alleen maar ww?
A
zullen, worden, moeten lijken,
B
hikken, tikken, slakken, hakken
C
stoeien, voelen, bedoelen, vermoeden
D
zeuren, gebeuren, keuren, geuren

Slide 21 - Quiz

Welke zin bevat alleen een persoonsvorm?
A
Hij vertelt zijn zusje een groot geheim.
B
Heeft de voetballer de kracht van het andere team onderschat?
C
Heeft de voetballer de kracht van het andere team onderschat?
D
Het slachtoffer raakte akelig bekneld.

Slide 22 - Quiz

1. Door de financiële crisis was de winst van dat bedrijf ......... (verdampen).

2. De explosieve opruimingsdienst heeft vanochtend een bom uit de Tweede Wereldoorlog ...... (vernietigen).  
3. Wat .......... (betekenen) dat vreemde symbool? 
4. Mijn opa van 80 jaar heeft altijd veel voor mij ..... (betekenen). 

5. De kunstdief .............  het gestolen schilderij.
vernietigd
vernietigt
betekent
betekend
verdampt

Slide 23 - Question de remorquage

1. De crimineel wist, nada hij beschoten was, dat de volgende kogel zeker voor hem ..................... was.

2. Als jij haar een geheim  .................... dan weet je zeker dat dat ze die ook verborgen houdt. 
3. Had jouw vader al eerder zo'n gave computer .................... ?
4. De restauranthouder van restaurant Het Gouden Haantje ........................... altijd bij diezelfde groothandel zijn spullen. 
5. De oplichter had nog niet eerder zo'n onzin verhaal .......... .
bestemd
vertelt
besteld
bestelt
verteld

Slide 24 - Question de remorquage

Waarom kan 'herstelt' geen voltooid deelwoord zijn? Leg het zo compleet mogelijk uit

Slide 25 - Question ouverte