Spelling - herhaling directe rede

lesprogramma 
10 minuten lezen
DiaTaal in mentorlessen
herhaling directe rede (uitleg)
of
zelfstandig verder werken volgens je planner/schema
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lesprogramma 
10 minuten lezen
DiaTaal in mentorlessen
herhaling directe rede (uitleg)
of
zelfstandig verder werken volgens je planner/schema

Slide 1 - Diapositive

directe rede
Wat betekent het begrip: direct rede?
Wat is het tegenovergestelde van de directe rede?
Wanneer gebruik je de directe rede?

Slide 2 - Diapositive

Directe rede

Slide 3 - Diapositive

Hoe noteer je de directe rede?
drie mogelijkheden:
- citaat achteraan in de zin
- citaat vooraan in de zin
- citaat onderbreken

Het citaat is datgene wat er letterlijk gezegd wordt. Dat stukje moet dus tussen aanhalingstekens staan.

vanuit voorbeeld: Piet vroeg of hij de appelmoes mocht hebben.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Plaats het citaat vooraan in de zin.



Het jongetje smeekt of hij alsjeblieft mee mag naar het pretpark.

Slide 6 - Question ouverte

Plaats het citaat achteraan in de zin.


Julie snauwt dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien.


Slide 7 - Question ouverte

Onderbreek het citaat.



De verbaasde man stamelt dat hij niet begrijpt wat hij verkeerd heeft gezegd.


Slide 8 - Question ouverte

komma ,
  • Wanneer je twee zinnen samenvoegt, gebruik je een komma.
  • Tussen twee persoonsvormen plaats je een komma.
  • Voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl,  want: Ik heb honger, maar ik mag pas eten in de pauze.
  • Bij een opsomming plaats je komma's.

Slide 9 - Diapositive

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 10 - Quiz

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 11 - Quiz

Voor 'want' en 'omdat' zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Zelfstandig verder werken volgens planner/schema.

Slide 14 - Diapositive