Unité 3 - herhaling toetsweek

• que
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

B1I le 17 janvier 2022

Lesdoel: aan het einde van de les...

- kan ik de werkwoorden op -er vervoegen

- weet ik wat de regel is voor de werkwoorden préférer, aimer, adoreren en détester

Le programme

1. SO bespreken

2. Herhaling grammatica hoofdstuk 3

3. vraagwoorden 

4. Au travail

Unité 3: grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er

Onregelmatige werkwoorden         Regelmatige werkwoorden
Veranderen van vorm                              Er is een regel

- être    = zijn                                                - (bijna) alle ww op -er
- avoir  = hebben                                       (regarder, chercher, aimer,
                                                                          etc.)                                

Unité 3: grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er

Hoe vervoeg ik werkwoorden op -er?
1.  Pak het hele werkwoord                            BV: regarder

2. Haal -er van het werkwoord af,
de stam blijft over                                             BV: regard

3. Plak de goede uitgang erachter

Unité 3: grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er

De uitgangen:

je                   regarde            = ik kijk 
tu                  regardes          = jij kijkt
il/elle/on    regarde            = hij/zij/men kijkt
nous            regardons       = wij kijken
vous             regardez         = jullie kijken/ u kijkt
ils/elles       regardent       = zij kijken

1. Ma mère ___________ toujours la télé (regarder)

2. Marie _____________ sa soeur (aider)

3. J' _______________ le chocolat (aimer)

4. Mes parents _____________ la musique (écouter)

5. Le cours ________________ à huit heures (commencer)

6. Pierre __________________ en anglais (parler)

7. Ilse et Sophie ___________________ leurs livres (chercher)

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ma mère _____ toujours la télé (regarder)

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Mes parents _____ la musique (écouter)

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Le cours ______ à huit heures (commencer)

Aimer, adorer, détester, préférer

Na aimer, adorer, détester, préférer --> le / la / l' / les 

In het Nederlands gebruik je géén lidwoord

J'aime le chocolat - Ik hou van chocolade

Marie déteste les devoirs - Marie heeft een hekel aan        huiswerk

Vertaal:
Ik hou van wiskunde (aimer)

Vertaal:
Jij hebt een hekel aan Engels (détester)