Inversie les 1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1,2

woordvolgorde - inversie

Begrijp jij er iets van?

??

Doel

• Ik kan zinnen maken die beginnen met een tijd of een plaats.
• Ik weet wat inversie is.

De gewone zin (1-2-3)
              Inversie (3-2-1)

 
De man           loopt             in het bos. 

De gewone zin verandert als de zin niet met het onderwerp begint, maar met een ander deel van de zin:

> In het bos loopt de man.

> Loopt de man in het bos?

1

onderwerp                werkwoord                  tijd / plaats

3

2

Wat gebeurt er?

Het onderwerp en het eerste werkwoord (persoonsvorm) wisselen:

Ik ga elke dag naar school.

Elke dag ga ik naar school.

Naar school ga ik elke dag. 

Ga ik elke dag naar school?

Wanneer doe je inversie?

Als een ander deel van de zin vooraan staat, bijvoorbeeld de tijd, de plaats of wat:

- Morgen ga ik naar de dokter.

- Een brood koop ik bij de bakker.

Bij een vraag:

-  Kan jij morgen afspreken?

- Mag ik maandag naar jou komen?

Morgen gaat hij naar Limburg.

1. goed
2. fout

Morgen hij gaat feest vieren.

1. goed
2. fout

Gaat hij dan 's zondags wel naar de kerk?

1. goed
2. fout

Dat ik denk niet.

1. goed
2. fout

Maak jij morgen de opdracht af?

1. goed
2. fout

Thuis hij is altijd rustig.

1. goed
2. fout

Om 10:25 is het pauze.

1. goed
2. fout

Zet de volgende zinnen in de goede volgorde.

Begin met het dikgedrukte woord.

vanavond

hij

de

leest

krant

 Afrika

olifanten

de

leven

in

mei

eieren

vogels

leggen

in

tafel

krant

de

ligt

op

jaar

weg

ze

gaat

volgend

om 3 uur

les

ik

heb

maandag

Egypte

ouders

mijn

wonen

in

school

les

hij

heeft

op