constante en variabele kosten

1 / 14
suivant
Slide 1: Vidéo
DierverzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Slide 2 - Diapositive

constante (vaste) kosten
De kosten die gemaakt worden onafhankelijk van het aantal geproduceerde producten worden de constante of vaste kosten genoemd. Of er helemaal niets wordt geproduceerd of heel veel, totale constante kosten veranderen daardoor niet. De huur en de afschrijvingen zijn voorbeelden van constante kosten. Als een onderneming niets produceert moet hij toch de huur van het gebouw betalen. 

Slide 3 - Diapositive

Variabele kosten
De kosten die afhankelijk zijn van het aantal geproduceerde producten worden de variabele kosten genoemd. De totale variabele kosten nemen toe als er meer wordt geproduceerd en af als er minder producten worden gemaakt. Bij een productiebedrijf zijn de grondstofkosten een voorbeeld van variabele kosten

Slide 4 - Diapositive

Proportioneel variabele kosten
Er wordt gesproken van proportioneel variabele kosten als deze voor ieder geproduceerd product steeds gelijk blijven. Deze variabele kosten stijgen recht evenredig met de productie. Dit gebeurd voornamelijk bij een kleine productieomvang. Voor ieder product is dan evenveel grondstof nodig tegen dezelfde prijs.

Slide 5 - Diapositive

Progressief variabele kosten
Er wordt gesproken van progressief variabele kosten als deze stijgen bij een stijgende hoeveelheid hoeveelheid geproduceerde producten. Als de productie een grote omvang neemt, wordt er minder efficiënt geproduceerd, er is meer uitval en meer afval, waardoor de variabele kosten per eenheid product stijgen.

Slide 6 - Diapositive

Degressief variabele kosten
Er wordt gesproken van degressief variabele kosten als deze dalen bij een stijgende hoeveelheid geproduceerde producten. Als de productieomvang stijgt, kan een ondernemer profiteren van schaalvoordelen. Hij kan zijn grondstoffen in grotere hoeveelheden inkopen, waardoor hij prijsvoordeel – lees: korting – heeft en de variabele kosten per eenheid product dalen.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

De omzet van een bedrijf is
A
De winst die het bedrijf maakt
B
Alle inkomsten van het bedrijf
C
De kosten die het bedrijf maakt
D
De inkomsten min de kosten

Slide 9 - Quiz

De afzet van het bedrijf is
A
Het geld dat zij voor de producten vragen
B
Het aantal producten dat zij over houden
C
Het aantal producten dat zij weg moeten gooien
D
Het aantal producten dat zij verkopen

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Bij een break even omzet
A
Maak je geen winst en ook geen verlies
B
Maak je verlies
C
Heb je alle totale kosten terug verdiend
D
Maak je winst

Slide 12 - Quiz

Herhaling
  • Break-even omzet: De omzet (€) waarbij de omzet gelijk is aan de totale kosten
  • Break-even afzet: De afzet (stuks) waarbij de omzet gelijk is aan de totale kosten
  • Je resultaat is €0, dus geen winst of verlies.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo