Herhaling hoofdstuk 11 Erfelijkheid

Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Paragraaf 1: Eigenschappen en chromosomen
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Paragraaf 1: Eigenschappen en chromosomen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Beschrijven wat erfelijke eigenschappen zijn, en hierbij fenotype en genotype onderscheiden;
  • Beschrijven wat DNA is;
  • Beschrijven wat chromosomen zijn en waar de eigenschappen liggen op chromosomen

Slide 2 - Diapositive


A
2x
B
3x
C
46x
D
47x

Slide 3 - Quiz


A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel het fenotype als het genotype

Slide 4 - Quiz


Slide 5 - Question ouverte


Slide 6 - Question ouverte

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
Alleen hetzelfde fenotype
B
Alleen hetzelfde genotype
C
Zelfde fenotype en zelfde genotype

Slide 7 - Quiz

Wat zijn erfelijke eigenschappen
  • Eigenschappen die je van je ouders hebt gekregen zijn erfelijke eigenschappen, ook wel je genotype. Deze zijn niet altijd zichtbaar en kan je niet veranderen.
  • Al je uiterlijke kenmerken samen noem je het fenotype. Het fenotype is afhankelijk van je genotype en van milieufactoren
  • Je fenotype kan je veranderen.

Slide 8 - Diapositive

Waar zit de informatie?
  • In alle celkernen zitten chromosomen
  • Chromosomen bestaan uit DNA en eiwit

Slide 9 - Diapositive

Waar zit de informatie?
  • In alle celkernen zitten chromosomen
  • Chromosomen bestaan uit DNA en eiwit

Slide 10 - Diapositive

Waar zit de informatie?
  • In alle celkernen zitten chromosomen
  • Chromosomen bestaan uit DNA en eiwit
  • Op je chromosomen zitten genen
  • Een gen is een stukje van een chromosoom met informatie voor één erfelijke eigenschap.

Slide 11 - Diapositive

(Geslachts)chromosomen
  • Chromosomen komen voor in paren (in lichaamscellen)
  • Niet alle organismen hebben evenveel chromosomen. Sommige organismen hebben 8 chromosomen, andere 90.
  • Geslachtschromosomen bepalen welk geslacht je hebt
  • Vrouwen hebben 2 gelijke geslachtschromosomen: XX
  • Mannen hebben verschillende geslachtschromosomen: XY

Slide 12 - Diapositive

Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Paragraaf 2: Chromosomen doorgeven
Paragraaf 3: Je lijkt op

Slide 13 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Beschrijven hoe chromosomen worden doorgegeven;
  • Het verloop van mitose beschrijven;
  • Het verloop van meiose beschrijven;
  • Beschrijven wat homozygoot, heterozygoot, recessief en dominant is;
  • Beschrijven hoe je genotypen noteert

Slide 14 - Diapositive

Bij welk type celdeling worden er lichaamscellen gemaakt?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 15 - Quiz

Hoeveel chromosomen hebben de dochtercellen na de mitose (bij de mens)?
A
23
B
46

Slide 16 - Quiz

Bij welk type celdeling worden er geslachtscellen gemaakt?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 17 - Quiz

Hoeveel chromosomen hebben de dochtercellen na de meiose (bij de mens)?
A
23
B
46

Slide 18 - Quiz

Waarom hebben dochtercellen na meiose maar de helft van de chromosomen?

Slide 19 - Question ouverte


A
Alleen eeneiig
B
Alleen twee-eiig
C
Zowel eeneiig als twee-eiig

Slide 20 - Quiz

Hoe geef je chromosomen door
  • Bij bevruchting smelten de celkern van een eicel en de celkern van een zaadcel samen
  • De erfelijke eigenschappen van de ouders worden gecombineerd
  • Je krijgt van elk chromosomenpaar één chromosoom van je moeder, en één van je vader 

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Mitose
  • Bij mitose worden er lichaamscellen gevormd
  • De dochtercellen hebben evenveel chromosomen als de moedercel

Slide 23 - Diapositive

Mitose
  • Bij mitose worden er lichaamscellen gevormd
  • De dochtercellen hebben evenveel chromosomen als de moedercel

Slide 24 - Diapositive

Meiose
  • Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt
  • De dochtercellen bevatten de helft van de chromosomen van de moedercel

Slide 25 - Diapositive

Meiose
  • Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt
  • De dochtercellen evatten de helft van de chromosomen van de moedercel

Slide 26 - Diapositive

Homozygoot/heterozygoot
  • Alle erfelijke eigenschappen bij elkaar noem je het genotype.
  • Op elk chromosoom ligt per erfelijke eigenschap één gen.
  • Je hebt dus 2 genen per erfelijke eigenschap

Slide 27 - Diapositive

Homozygoot/heterozygoot
  • Alle erfelijke eigenschappen bij elkaar noem je het genotype.
  • Op elk chromosoom ligt per erfelijke eigenschap één gen.
  • Je hebt dus 2 genen per erfelijke eigenschap

Slide 28 - Diapositive

Homozygoot/heterozygoot
  • Alle erfelijke eigenschappen bij elkaar noem je het genotype.
  • Op elk chromosoom ligt per erfelijke eigenschap één gen.
  • Je hebt dus 2 genen per erfelijke eigenschap
  • Zijn deze 2 hetzelfde? Homozygoot
  • Zijn deze 2 verschillend? Heterozygoot

Slide 29 - Diapositive

Homozygoot
Homozygoot
Homozygoot
Heterozygoot
Heterozygoot
Heterozygoot

Slide 30 - Question de remorquage

Dominant/recessief
  • De ouders van  Stefan (vorige opdracht) hebben 2 verschillende genen voor haarkleur: donker en rood.
  • Hun haarkleur is donker
  • Het gen voor donkere haarkleur overheerst over rood, en is dus dominant.
  • Het gen voor rode haarkleur is dus recessief

Slide 31 - Diapositive

Genotypen noteren
  • Is het gen dominant? Dan krijg het een hoofdletter (A, B, D, E, F, G, H, K, M, N, P, Q, R, T, V, W, Z)
  • Is het gen recessief? Dan krijgt het een kleine letter (a, b, d, e, f, g, k, m, n, p, q, r, t, v, w, z)
  • Zorg ervoor dat de hoofd- en kleine letters makkelijk te onderscheiden zijn 

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Dominant
Dominant
Dominant
Recessief
Recessief
Recessief
Heterozygoot
Homozygoot

Slide 34 - Question de remorquage

Intermediair
  • Soms is er geen sprake van dominant of recessief, maar zijn beide genen even sterk. 
  • Als een individu heterozygoot is en een gemengd fenotype heeft, dan noem je dat intermediair.
  • Dit wordt anders aangegeven: een hoofdletter voor de eigenschap en een kleine letter voor het fenotype

Slide 35 - Diapositive

Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Paragraaf 4: Uiterlijk voorspellen

Slide 36 - Diapositive

Belangrijkste begrippen
  • Dominant (dit gen overheerst, als er 1 aanwezig is dan heb je dit fenotype. Aangegeven met hoofdletter)
  • Recessief (dit gen overheerst niet, alleen bij homozygoot heb je dit fenotype. Aangegeven met kleine letter)
  • Heterozygoot (2 verschillende genen, bijv. Aa)
  • Homozygoot (2 dezelfde genen, bijv. AA of aa).

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Paragraaf 5: Erfelijke aandoeningen

Slide 39 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Een stamboom maken
  • Beschrijven hoe aangeboren aandoeningen ontstaan
  • Beschrijven wanneer je naar een erfelijkheidsvoorlichter gaat

Slide 40 - Diapositive


A
Peter is heterozygoot, het gen is dominant
B
Peter is heterozygoot, het gen is recessief
C
Peter is homozygoot, het gen is dominant
D
Peter is homozygoot, het gen is recessief

Slide 41 - Quiz


A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 42 - Quiz


A
Het gen is dominant
B
Het gen is recessief
C
Dit is niet uit de gegevens op te maken

Slide 43 - Quiz


A
Beide planten zijn heterozygoot
B
Beide planten zijn homozygoot
C
De ene plant is heterozygoot, de andere homozygoot

Slide 44 - Quiz


A
Kruising 1 x 2
B
Kruising 3 x 4
C
Kruising 5 x 6

Slide 45 - Quiz

Belangrijkste begrippen
  • Dominant (dit gen overheerst, als er 1 aanwezig is dan heb je dit fenotype. Aangegeven met hoofdletter)
  • Recessief (dit gen overheerst niet, alleen bij homozygoot heb je dit fenotype. Aangegeven met kleine letter)
  • Heterozygoot (2 verschillende genen, bijv. Aa)
  • Homozygoot (2 dezelfde genen, bijv. AA of aa).

Slide 46 - Diapositive

Hoe maak je een stamboom?
  • In een stamboom kan je de relaties in een familie zien
  • Bij erfelijkheidsonderzoek wordt er ook gebruik gemaakt van stambomen
  • In een stamboom staan familieleden en hun fenotype voor een bepaalde eigenschap 

Slide 47 - Diapositive

Waarom staan in een stamboom de fenotypen en niet de genotypen?

Slide 48 - Question ouverte

Stambomen
  • Rondje = vrouw
  • Vierkant = man 
  • In de legenda wordt aangegeven welke eigenschappen er zijn

Slide 49 - Diapositive

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?
Soms hebben kinderen bij hun geboorte al een aandoening, dit is een aangeboren aandoening. Dit ontstaat door:
  • Een fout in een gen (erfelijke aandoening)
  • Een fout bij de vorming van geslachtscellen
  • Schadelijke stoffen of ziekteverwekkers

Slide 50 - Diapositive

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?
Soms hebben kinderen bij hun geboorte al een aandoening, dit is een aangeboren aandoening. Dit ontstaat door:
  • Een fout in een gen (erfelijke aandoening)
  • Een fout bij de vorming van geslachtscellen
  • Schadelijke stoffen of ziekteverwekkers
Deze laatste 2 zijn niet erfelijk

Slide 51 - Diapositive

Erfelijke aandoening
Een erfelijke aandoening is een 'fout' in een gen.
  • Je kan dit van je ouders krijgen
  • Of het ontstaat door een mutatie (een verandering van het DNA)

Slide 52 - Diapositive

Erfelijkheidsvoorlichting
Als je weet dat er een erfelijke aandoening in de familie voorkomt.
  • Als er een aandoening voorkomt in de familie, maar je hebt deze zelf niet, dan kan je drager zijn. Je bent dan heterozygoot.
  • Dit geldt alleen voor recessief overervende aandoeningen.

Slide 53 - Diapositive