Herhaling na de meivakantie Grieks lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Nederlands              
Bepaalde lidwoorden: de, het                     
de fiets, het boek

Onbepaald lidwoord: een
een fiets, een boek


Slide 2 - Diapositive

Grieks
Het Grieks kent alleen bepaalde lidwoorden, deze vertaal je als 'de' of 'het'

Als een GEEN lidwoord staat in het Grieks, vertaal je het als 'een' (ev) of zonder lidwoord (mv)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

                                  = Zeus

                         = Sparta

Slide 9 - Diapositive

Hoe vertaal je: ὁ ἵππος
A
een paard
B
het paard
C
de paarden
D
paard

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je: ἡ Ἄρτεμις
A
De Artemis
B
Een Artemis
C
Artemis
D
De Artemissen

Slide 11 - Quiz

Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
ἡ πέτρα 
ὁ ἄνθρωπος

οἱ ἥλιοι

τὸ πεδίον
αἱ κόραι

τὰ θηρία

Slide 12 - Question de remorquage

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Enkelvoud
Meervoud
τὰ δῶρα 
αἱ ἀδελφαί

ὁ ἀδελφός

το θηρίον

αἱ πέτραι

οἱ δόλοι

ὁ βίος

Slide 18 - Question de remorquage

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Mannelijk: 
alle woorden met het lidwoord ὁ, bijvoorbeeld ὁ θεός (mv -οι)

Vrouwelijk:
alle woorden met het lidwoord: ἡ, bijvoorbeeld ἡ γῆ (mv -αι)

Onzijdig:
alle woorden met het lidwoord: τό, bijvoorbeeld τὸ τέκνον (mv -α)

Slide 19 - Diapositive

Twee gekke dingen:
1. Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een vrouwelijk lidwoord, maar uitgangen alsof ze mannelijk zijn.
                    bijv. ἡ παρθένος (het meisje) en ἡ θεός (de godin)

2. De ρει-regel: na een ρ, ε of ι krijg je geen η maar een α 
                   bijv. ἡ οἰκια (het huis) en τὰ δώρα (het cadeau)

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

4 verschillende werkwoordsvormen
Hele werkwoord (infinitivus) ((te) zeggen)
Persoonsvorm (indicativus) 3e persoon enkelvoud (hij/zij zegt)
Persoonsvorm (indicativus) meervoud (zij zeggen)
Woordenlijstvorm (= ik-vorm; 1e persoon enkelvoud) (ik zeg)

Om zelf deze vormen te maken, heb je de stam van een werkwoord nodig

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Wat is de infinitivus van het werkwoord λέγω (zeggen)
A
λέγει
B
λέγουσι(ν)
C
λέγω
D
λέγειν

Slide 31 - Quiz

Wat is de indicativus 3e persoon enkelvoud van het werkwoord ἄγω (doen)?
A
ἄγει
B
ἄγουσι(ν)
C
ἄγω
D
ἄγειν

Slide 32 - Quiz

Wat is de indicativus 3e persoon meervoud van het werkwoord φέρω (brengen)?
A
φέρει
B
φέρουσι(ν)
C
φέρω
D
φέρειν

Slide 33 - Quiz

Het werkwoord ὀνομάζω betekent 'noemen'. Wat betekent de vorm ὀνομάζει?
A
hij/zij noemt
B
zij noemen
C
noemen
D
(te) noemen

Slide 34 - Quiz

Het werkwoord φοβέω betekent 'bang zijn'. Wat betekent de vorm φόβειν?
A
hij/zij is bang
B
zij zijn bang
C
ik ben bang
D
bang (te) zijn

Slide 35 - Quiz

Wat past op de puntjes?
οἱ ἄνθρωποι .....

A
λέγει
B
λέγουσιν
C
λέγω
D
λέγειν

Slide 36 - Quiz

Wat past op de puntjes?
ἡ κόρη ....
A
λέγει
B
λέγουσιν
C
λέγω
D
λέγειν

Slide 37 - Quiz

Te onthouden:
1) De vorming en vertaling van het lidwoord in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig; enkelvoud en meervoud.
2) De vorming en vertaling van het zelfstandig naamwoord in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig; enkelvoud en meervoud.
3) De vorming en vertaling van het werkwoord in de infinitivus, indicativus 3e persoon enkelvoud en meervoud
4) Hoe je van de stam van een werkwoord, de vormen maakt

Slide 38 - Diapositive