Link Les 16

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Les 16

Pech, ongelukken en problemen

Les 16: Pech, ongelukken en problemen

Wat ga je oefenen/leren?

1. Je vraagt hulp en je biedt hulp aan.
   
2. Je beschrijft een probleem en je zegt wat je wilt.
   
3. Je vertelt over een ongeluk.
   
4. Je belt met de gemeente over afval.

Bespreek samen:

1. Wanneer had jij pech? Wat gebeurde er?

2. Heb je vaak pech of heb je vaak geluk?

3. Aan wie vraag je meestal hulp?

4. Met welke dingen heb je hulp nodig?

5. Vraag je weleens hulp aan je buren?

6. Help je je buren weleens?

TAAK 1

Kun je me even helpen?

Taak 1: Kun je me even helpen?

1. We luisteren naar de tekst: onderstreep de nieuwe woorden
2. We bespreken de tekst
3. We bespreken de nieuwe woorden

Ik heb geen geluk vandaag, alles gaat mis, ik heb ....

Ik ben niet meer thuis, ik ben bijna bij jou: ik ben nu...

1. voor de weg
2. onderweg
3. overweg
4. buiten

De wiel van een fiets heet ook een...

1. hand
2. wand
3. band
4. klant

Als mijn fiets kapot is, ga ik naar ...

Ik heb twee huissleutels: de sleutel die ik niet gebruik heet de ............................

De voltooide tijd van breken is: ik heb...

Ik kan het niet geloven, het is echt ....

Hierin bewaar ik mijn geld: de...

ThuisGEkomen

Thuiskomen

Ik kom met de boodschappen thuis.

Ik ben met de boodschappen thuisgekomen.

Dichtdoen

Ik doe het raam dicht.

Ik heb het raam dichtgedaan.

Invullen

Ik vul het formulier in.

Ik heb het formulier ...

Opruimen

Ik ruim de kamer op.

Ik heb de kamer ...

Opdrachten maken:

2: Maak de opdracht zelf, we kijken samen na

3: Werk samen, praat over de vragen

4: We luisteren samen, doe de spreekopdracht per twee

5: Maak de opdracht zelf

6: Doe de spreekopdracht samen

7/8: Jij gaat nu hulp BIEDEN: doe eerst 7 zelf en daarna 8 samen

9/10: Maak de opdracht en stuur het naar de docent!

TAAK 2

Wat doe je met je kapotte spullen?

Taak 2: wat doe je met je kapotte spullen

1.  We luisteren naar de tekst: onderstreep de nieuwe woorden
2. We bespreken de tekst
3. We bespreken de nieuwe woorden

Opdrachten maken:

• We bespreken de tekst
• We bespreken de woordenschat
• We oefenen de woordenschat

Ik help bij het buurtcentrum, ik krijg er geen geld voor want ik ben een.....

Als iets kapot is dan gooi ik het niet weg, ik .......het.

Alles wat ik heb geleerd en wat ik weet (informatie in mijn hoofd) heet "de ......."

Als ik een nieuw apparaat koop, dan is er altijd een boekje bij met informatie over "hoe kan ik het gebruiken?":

Als ik blij ben met iets, of ik doe iets met super veel plezier, dan ben ik:

1. slaperig
2. enthousiast
3. onthousiast
4. wakker

Een vrijwilliger werkt gratis, maar soms krijgt hij wel een kleine ........

1. vertraging
2. aangifte
3. kassabon
4. bijdrage

De spullen of materialen die ik nodig heb om iets te repareren:

1. het feestje
2. het materiaal
3. het apparaat
4. het gereedschap

Opdrachten maken:

• 2: online: werk samen
• 3: maak de opdracht zelf
• 4: werk samen (zinnen met "als")
• 5: We luisteren samen, doe de spreekopdracht per twee (verbonden spraak)

Verbonden spraak

‘Hoe kan ik u helpen?’ [kanniku]

 ‘Ik heb hem vanochtend op straat laten vallen.’ [kepum] 

‘Dan zal ik even kijken’ [zalikeve]

Uitspraak en klemtoon

vanochtend

vervangen

repareren

meegenomen

helemaal

Opdrachten maken:

• 6: Maak de opdracht zelf of samen
• 7: Doe de spreekopdracht samen
• 8: Praat samen, kijk ook even naar oefening 5
• 9: Praat samen: lees de opdracht goed en maak de oefening
• 10: schrijf een e-mail

TAAK 3

Heb jij weleens een ongeluk gehad?

een ongeluk

Taak 3: Heb jij weleens een ongeluk gehad?

1. We luisteren naar de tekst
2. Onderstreep de nieuwe woorden
3. We bespreken de tekst en de nieuwe woorden

Werkwoorden

Ik ga boodschappen doen.                   Ik ging boodschappen doen.

Hij heeft een gat in zijn hoofd.          Hij had een gat in zijn hoofd.

Ze kan niet lopen                                                Ze kon niet lopen.

Ik moet naar het ziekenhuis.              Ik moest naar het ziekenhuis.

Ze ziet een grote hond.                                  Ze zag een grote hond.

Ze rijdt op de snelweg.                                Ze reed op de snelweg.

Gisteren ...... ik met de auto naar huis.

1. rijden
2. reed
3. rijdde
4. gereden

De poes ..... op de bank.

1. klimt
2. klomt
3. klom
4. klommen

De oma ...... van het keukentrapje.

1. valt
2. valde
3. viel
4. vielde

De buren ..... vroeger vier honden.

1. hadden
2. habben
3. hebben
4. gehad

De jongen viel en ...... zijn enkel.

1. breekt
2. breekte
3. gebroken
4. brak

Opdrachten

2: Bespreek samen

3: We luisteren samen/ doe de opdracht per 2

4+5: maak het gesprek af en oefen het samen. LET OP: gebruik VERLEDEN TIJD.

6+7: maak de opdracht samen (zie 4/5)

8: maak de opdracht per 2, bedenk zelf een ongeluk

9: doe de schrijfopdracht: in je boek OF online

Taak 4: Ik ben mijn afvalpasje kwijt

De gemeente bellen over afval

Taak4: Ik ben mijn afvalpasje kwijt

We bespreken nog even de tekst en de nieuwe woorden
We bespreken de uitspraak van de volgende woorden:

• Afvalpas
• Grofvuil
• Statiegeld
• Recyclen

Opdrachten

2+3: Praat samen

4: We luisteren samen, oefen met elkaar

5. Maak de opdracht zelf

6. Praat samen, gebruik opdracht 5

7: Maak de opdracht zelf

8: Praat samen, gebruik opdracht 7

10: Maak de opdracht in je boek OF online

Slotopdracht:

• Werkwoorden: verleden tijd
• Maak per 2 een verhaal, deze mag je aan de klas voorlezen.

       Denk aan: 

- werkwoorden in de juisten tijd

- volgorde van de zin