Unit 1: wat weet je nog?
1 / 22
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wanneer gebruik je de present simple?
Slide 3 - Carte mentale
Hoe maak je de present simple in een + zin?
Slide 4 - Question ouverte
En hoe ziet de present simple er in een ? zin uit?
Slide 5 - Question ouverte
En ten slotte: hoe maak je de present simple in een - zin?
Slide 6 - Question ouverte
Wanneer gebruik je de past simple?
Slide 7 - Carte mentale
Hoe ziet de past simple eruit in een +zin?
Slide 8 - Question ouverte
Hoe ziet de past simple eruit in de ? zin?
Slide 9 - Question ouverte
Hoe ziet de past simple eruit in de - zin?
Slide 10 - Question ouverte
Wanneer gebruik je de present perfect?
Slide 11 - Carte mentale
Hoe ziet de present perfect eruit in een +zin?
Slide 12 - Question ouverte
Present perfect ? zin. Hoe ziet die eruit?
Slide 13 - Question ouverte
Hoe ziet de present perfect eruit in een - zin?
Slide 14 - Question ouverte
Wanneer gebruik je de past continuous?
Slide 15 - Carte mentale
Hoe ziet de past continuous eruit in de + zin?
Slide 16 - Question ouverte
Hoe ziet de past continuous eruit in de ? zin?
Slide 17 - Question ouverte
Hoe ziet de past continuous eruit in de -zin?
Slide 18 - Question ouverte
Wanneer gebruik je WHO (betrekkelijk voornaamwoord)
Slide 19 - Carte mentale
En wanneer WHICH?
Slide 20 - Carte mentale
Noteer voor jezelf welke onderdelen je beheerst:
Present simple
past simple
present perfect
past continuous
betrekkelijke voornaamwoorden
Present simple
past simple
present perfect
past continuous
betrekkelijke voornaamwoorden
Slide 21 - Question ouverte
Wat ga je doen aan de onderdelen die je NIET beheerst?
