klokkijken, voorzetsels

klokkijken en voorzetsels 
in het Engels
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

klokkijken en voorzetsels 
in het Engels

Slide 1 - Diapositive

Telling time


Aan het einde van deze les kan je klokkijken in het Engels! 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Meridiem = middenlijn =12 uur 's middags.
Ante = Voor                     Post = Na
AM = Ante Meridiem, het Latijn voor “Voor de middag”.
Bijvoorbeeld 10.00 a.m. is 10 uur in de ochtend.
PM = Post Meridiem, wat staat voor “Na de middag”.
Ezelsbruggetje AM = After Midnight PM = Pre Midnight

Slide 7 - Diapositive

Half past 2 or Two Thirty?
Half Past = British English
Two Thirty = American English

American English doesn't really exist. 
It's a myth, A legend, A folklore and bad.
American English is Considered poor spelling and grammar (by Brits). 
British English is the common form for formalities (letters, exams, tests, etc.)

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Hoe zeggen ze 'over' in het Engels?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe zeggen ze 'voor' in het Engels?

Slide 11 - Question ouverte

Hoe zeg je:
Half twee

Slide 12 - Question ouverte


A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock

Slide 13 - Quiz

What time is it?

A
Ten past half nine
B
Twenty past nine
C
Forty past nine
D
Twenty to nine

Slide 14 - Quiz

Hoe laat is het?
12:08
A
It's eight past twelve
B
It's aight past twelve
C
It's eight to twelve
D
It's aight to twelve

Slide 15 - Quiz

Hoe laat is het?
8:15
A
It's a quarter to eight.
B
It's a quarter past eight.
C
It's quarter to eight.
D
It's quarter past eight.

Slide 16 - Quiz

Hoe laat is het?
19:17
A
It's seventeen past seven
B
It's seventeen to seven
C
It's thirteen to half eight.
D
It's thirteen past half eight.

Slide 17 - Quiz

Hoe laat is het?
14:30
A
It's half past three
B
It's thirty-two
C
It's half past two
D
It's three thirty

Slide 18 - Quiz


A
It's ten past half nine
B
It's twenty past nine
C
It's forty past eight
D
It's twenty to nine

Slide 19 - Quiz

Type het netjes uit (It's ervoor en cijfers als getallen uittypen)
Het is negen uur.

Slide 20 - Question ouverte


What time is it?
A
Half nine
B
Half to ten
C
Half ten
D
Half past nine

Slide 21 - Quiz

Hoe laat is het?
Het is kwart voor vier.

Slide 22 - Question ouverte


What time is it?
A
six o'clock
B
six clock
C
six hour
D
six hours

Slide 23 - Quiz

Hoe laat is het?
7:10

Slide 24 - Question ouverte

Hoe laat is het?
4:20
A
Ten to half four
B
Twenty past four
C
Forty to four
D
Twenty to four

Slide 25 - Quiz

Hoe laat is het?
10:35

Slide 26 - Question ouverte

Kijk naar de klok.
Hoe laat is het NU?
It's ...

Slide 27 - Carte mentale

Om hier extra mee te oefenen, kun je op de link klikken op de volgende slide.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien

Slide 30 - Vidéo

Prepositions of time
On > voor dagen en data.

In > Voor maanden, jaartallen, alle seizoenen en dagdelen behalve de nacht (night).  

At >Voor het dagdeel de nacht (night), tijdstippen en feestdagen.
*Maar ook voor het weekend.

Slide 31 - Diapositive

Prepositions of place
On > Voor openbaar vervoer en als je zegt dat je iets ergens bovenop zet, of ergens op staat.  

In > Voor plekken in de natuur, landen en als je ergens ‘binnen’ bent. 

At > Voor specifieke locaties, huisnummers and (namen van) gebouwen.  

Slide 32 - Diapositive

Examples
I have a game on Saturday. 

Flowers grow in spring.

School starts at 9 am.

Slide 33 - Diapositive

Examples
I like to read on the bus.

He lives in the mountains.

I am at school.

Slide 34 - Diapositive

Choose the correct preposition:
He was born ____ 2007.
A
in
B
on
C
at

Slide 35 - Quiz

Choose the correct preposition:
Dad is going to pick us up ____ the bus stop.
A
in
B
on
C
at

Slide 36 - Quiz

Tips
1 Bekijk of de Engelse zin over een tijd of plaats gaat?
2 Loop de opties in/at/on na. Welke optie past in de zin?

* Je kunt de zin vertalen naar het Nederlands, maar dit kan ook tot een onjuist voorzetsel leiden.*

Slide 37 - Diapositive

Preposition of time or place?
We visit my grandparents on 1 January.
A
time
B
place

Slide 38 - Quiz

Preposition of time or place?
He took photos in the cathedral.
A
time
B
place

Slide 39 - Quiz

Preposition of time or place?
I am at the station.
A
time
B
place

Slide 40 - Quiz

Preposition of time
Preposition of place
Put your bags on the floor.
I have an English test on Friday.
My birthday is in June.
He is in his room.
I woke up at midnight.
She is at the dentist's office

Slide 41 - Question de remorquage

The cat usually sleeps ___ night.

Slide 42 - Question ouverte

My birthday is ____ May.

Slide 43 - Question ouverte

Steven always plays football ___ the afternoon.

Slide 44 - Question ouverte

We have a big test ____ Friday.

Slide 45 - Question ouverte

Wat ging goed tijdens het oefenen?

Slide 46 - Question ouverte

Wat kan ik extra oefenen?

Slide 47 - Question ouverte