K6 (voedsel)relaties

K6 (Voedsel)relaties
  • Invloeden vanuit het milieu de abiotische en biotische factoren
  • Voedselrelatie in keten en web
  • De termen producent, consument en reducent
  • Aanpassing van dieren en planten


1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

K6 (Voedsel)relaties
  • Invloeden vanuit het milieu de abiotische en biotische factoren
  • Voedselrelatie in keten en web
  • De termen producent, consument en reducent
  • Aanpassing van dieren en planten


Slide 1 - Diapositive

Invloeden uit het millieu
Organismen worden beinvloed door het millieu. 

Deze invloeden worden onderverdeeld in biotische factoren  en abiotische factoren.

Slide 2 - Diapositive

Wind is een abiotische factor
Water is ook een abiotische factor

Slide 3 - Diapositive

Biotische factoren
  • Biotische factoren zijn invloeden van de levende natuur op een organisme.
  • Zoals:
  • soortgenoten
  • vijanden
  • voedsel
  • parasieten en ziekteverwekkers.

Slide 4 - Diapositive

Concurrentie is ook een biotische factor

Slide 5 - Diapositive

Geef twee voorbeelden van een abiotische factor

Slide 6 - Question ouverte

Geef twee voorbeelden van een biotische factor

Slide 7 - Question ouverte

Individu
= een organisme 

een plant of dier

Slide 8 - Diapositive

Populatie
Bijvoorbeeld:
alle varens in deze omgeving 
alle kikkers in deze omgeving.
Let op: 
men spreekt van een populatie wanneer een soort zich onderling  voortplant in een bepaald gebied

Slide 9 - Diapositive

Levensgemeen-schap
Alle biotische factoren samen -->levensgemeenschap.

Alle planten, alle dieren, alle schimmels en bacteriën in deze omgeving. Dus alle populaties!

Slide 10 - Diapositive

Ecosysteem
Alle biotische en abiotische factoren samen vormen het ecosysteem.

Organismen passen zich aan  hun ecosysteem aan (cactus).

Slide 11 - Diapositive

Wat is een levensgemeenschap?
A
Alle abiotische factoren samen, zoals water en zonlicht
B
Al het leven in een specifiek land
C
Alle biotische factoren samen, dus alle planten, dieren, schimmels en bacteriën in een omgeving
D
Abiotische factoren die van invloed zijn op het individu

Slide 12 - Quiz

Welk voorbeeld past bij een populatie?
A
Alle kikkers in een omgeving die zich onderling voortplanten
B
Alle dieren in een omgeving die zich onderling voortplanten
C
Alle organismen in een omgeving die zich onderling voortplanten
D
Alle planten in een omgeving die zich onderling voortplanten

Slide 13 - Quiz

Wat is een ecosysteem?
A
Een individuele levensgemeenschap
B
Alle biotische en abiotische factoren samen
C
Een groep populaties
D
Een groep dieren van hetzelfde soort

Slide 14 - Quiz

Wanneer spreken we van een populatie?
A
Wanneer een soort zich onderling voortplant in een bepaald gebied
B
Wanneer er meerdere soorten in een gebied leven
C
Wanneer een individu voortplant
D
Wanneer er meerdere soorten in een bepaald gebied zijn

Slide 15 - Quiz

Wat is een individu?
A
Een ecosysteem
B
Een groep organismen
C
Een levensgemeenschap
D
Een organisme

Slide 16 - Quiz

Een woenstijn is een voorbeeld van
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 17 - Quiz

De arend is een voorbeeld van...
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 18 - Quiz

Schrijf op van klein naar groot de 4 niveaus van ecologie.
populatie, individu, ecologie, levengemeenschap

Slide 19 - Question ouverte

Planten
Een plant staat aan het begin van elke voedselketen,

Waarom?

Een plant maakt zijn eigen voedsel! (= glucose)

Slide 20 - Diapositive

Plant
Daarom is een plant een producent!

Slide 21 - Diapositive

Voedselrelaties
Een voedselketen begint altijd met een plant!

Een plant wordt opgegeten door een consument!

Slide 22 - Diapositive

Voedselrelaties
Consumenten:
  • Planteneters
  • Vleeseters

Slide 23 - Diapositive

Voedselrelaties
Een voedselketen schrijf je op een vaste manier op:

Varen -> kever -> koolmees -> boomvalk.

Let op de pijlen! 
Een pijl betekend 'wordt gegeten door...'

Slide 24 - Diapositive

Reducenten 

Slide 25 - Diapositive

Wie is of zijn hier de
consument(en)
A
radijs
B
radijs en konijn
C
konijn
D
konijn en uil

Slide 26 - Quiz

wie is hier
geen
consument?

A
sla
B
slak
C
merel
D
poes

Slide 27 - Quiz

Wat is glucose?
A
Een stof dat de plant uitademt
B
Een bijproduct (= extra) van fotosynthese
C
Het voedsel dat een plant produceert
D
Een afvalproduct van de plant

Slide 28 - Quiz

Wat is de rol van een plant in de voedselketen?
A
Een plant is een producent
B
Een plant is een omnivoor
C
Een plant heeft geen rol in de voedselketen
D
Een plant is een consument

Slide 29 - Quiz

Waarom staat een plant aan het begin van elke voedselketen?
A
Een plant produceert zuurstof voor andere organismen
B
Een plant heeft geen rol in de voedselketen
C
Een plant maakt zijn eigen voedsel
D
Een plant eet andere organismen

Slide 30 - Quiz

Een plant is een.......
A
reducent
B
consument
C
producent

Slide 31 - Quiz

Reducenten zijn ...
A
Bacteriën en schimmels
B
Planten
C
Insecten
D
Afvaleters

Slide 32 - Quiz

Een reducent:
A
Ruimt de dode resten op
B
Is de belangrijkste consument.
C
Eet alleen maar dierlijk voedsel
D
Eet alleen maar plantrijk voedsel.

Slide 33 - Quiz