6.5 Elektrische energie

Tekst
6.5 Elektrische energie 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
ScienceMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Tekst
6.5 Elektrische energie 

Slide 1 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Energie meten.

De kilowattuurmeter registreert
hoeveel elektrische energie er is
verbruikt. Voor elektrische energie gebruiken we de eenheid kilowattuur. 

De SI eenheid voor energie is de joule (J)
Kilowattuur en Joule kun je omrekenen. 
1kWh = 3.600.000 J.

Slide 2 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Vermogen
Het vermogen is de energie die in één seconde wordt
verbruikt.
De eenheid van vermogen is watt (1watt =1Joule per seconde)

Slide 3 - Diapositive

Vermogen
Vermogen (P) wordt gemeten
in Watt (W)
W
kW

Slide 4 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

1 kW = 1000 W
Dus 1 W = 1/1000 kW = 0,001 kW

Een lamp van 60 Watt heeft een vermogen 
van 60 x 1/1000 kW = 0,06 kW.

Slide 5 - Diapositive

Vermogen berekenen
Vermogen (P) heeft als eenheid Watt (W)

Vermogen kan je uitrekenen met de formule:
P = U x I

Vermogen = spanning x stroomsterkte

Slide 6 - Diapositive

Aantekening
Grootheid
Symbool
Eenheid
Symbool
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampère
A
Vermogen
P
Watt
Kilowatt
W
kW
Vermogen     P = U x I

Slide 7 - Diapositive

Aantekening: voorbeeld
Een televisie is aangesloten op een spanning van 230 V.
Door de tv loopt een stroom van 2.5 A.
Bereken het vermogen van de tv.
Gegeven:            U = 230 V
                                 I = 2.5 A
Gevraagd:           P
Formule:               P = U x I
Berekening:        P = 230 x 2.5 = 575 W

Slide 8 - Diapositive

Op een stroomkring staat een spanning (U) van 6 Volt. Door de kring gaat een stroomsterkte van 0,3 Ampere.
Wat is het Vermogen (P) van het lampje?
A
1,8 Watt
B
1,8 P
C
18 Watt
D
20 Watt

Slide 9 - Quiz

Hoe zou je het vermogen (P) van een apparaat kunnen laten stijgen?
A
Grotere spanning (U)
B
Grotere stroomsterkte (I)
C
Zowel grotere U als grotere I

Slide 10 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
De hoeveelheid energie die een apparaat in bepaalde tijd verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 11 - Quiz

Bereken de stroomsterkte met P=U*I
De spanning is 230 Volt. Het vermogen is 1150 Watt. Wat is de stroomsterkte?
A
264,5 kW
B
264500 Ampere
C
5 Ampere
D
5 kA

Slide 12 - Quiz

hoeveel vermogen heeft het apparaat?
hij werkt op 230V en 2A
A
15 watt
B
460 watt
C
46 watt
D
2300 watt

Slide 13 - Quiz

Elektrische energie 6.5
Berekenen van energieverbruik.
Het vermogen in kW  x de tijdsduur in uur. 

of    

vermogen in watt x tijd in seconde

Als een apparaat met een vermogen van 2 kW 2 uur aanstaat is het verbruik 4 kWh

Slide 14 - Diapositive

Aantekening
Grootheid
Symbool
Eenheid
Symbool
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampère
A
Vermogen
P
Watt
Kilowatt
W
kW
Energie
E
Joule
Kilowattuur
J
kWh
Tijd
t
Seconde
Uur
s
h
Energie:         E = P x t

Slide 15 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

Energieverbruik = vermogen x tijd
      (in kWh)             (in kW)     (in uur)

In formule vorm:
E= P x t
E is energieverbruik in kWh
P is vermogen in kW     
t is tijdsduur in uur

Slide 16 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

Een apparaat met een vermogen van 1 kW staat 3 uur aan. Bereken het energieverbruik.
antwoord: 1kW x 3 uur = 3 kWh
Een apparaat met een vermogen var 0,5 kW staat 5 uur aan.
Bereken het energieverbruik.
antwoord: 0,5 kW x 5 uur = 2,5 kWh

Slide 17 - Diapositive

Aantekening: voorbeeld
Een waterkoker heeft een vermogen van 1200 watt. Het koken van water duurt 12 minuten. Bereken het energieverbruik in joule. 

Gegevens:  P= 1200 W
                        t = 12 minuten = 12x60 s = 720 s
Gevraagd:  E
Formule:    E = P x t
Berekening: E = 1200 x 720 = 864 000 J

Slide 18 - Diapositive

Aantekening: voorbeeld
Een waterkoker heeft een vermogen van 1200 watt. Het koken van water duurt 12 minuten. Bereken het energieverbruik in kWh. 

Gegevens:  P= 1200 W = 1,2 kW
                        t = 12 minuten = 12/60 uur = 0,2 h
Gevraagd:  E
Formule:    E = P x t
Berekening: E = 1,2 x 0,2 = 0,24 kWh

Slide 19 - Diapositive

Met welke formule bereken je het energie verbruik?
A
E = P x t
B
P = U x I
C
E = P / t
D
P = t / E

Slide 20 - Quiz

Het energieverbruik kun je meten.
In welke eenheid meet je energieverbruik?
A
A
B
kWh
C
V
D
W

Slide 21 - Quiz

Een ledlamp van 4,20 W brandt 180 s.
Wat is het energieverbruik van de ledlamp?
Het energieverbruik van de ledlamp is
A
675 J
B
576 J
C
756 J

Slide 22 - Quiz

Je hebt meerdere apparaten in huis aanstaan met een totaal vermogen van 0,5 kW. Je gebruikt de apparaten 3 uur per dag.
Wat is het energie verbruik voor een heel jaar?
A
E = 1,5 kWh
B
E = 547,5 kWh
C
E=547.000kWh
D
E = 2190 kWh

Slide 23 - Quiz

Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 24 - Quiz

Een waterkoker staat 2 min aan.
Het vermogen van de waterkoker is 2200W
Wat is het energie verbruik? (J)
A
4400J
B
264.000J
C
792.0000J
D
440J

Slide 25 - Quiz

Een koelkast heeft een vermogen van 150 watt
bereken het energieverbruik per dag.
noteer formule, gegevens en berekening

Slide 26 - Question ouverte

Elektrische energie 6.5
Berekenen van het vermogen

Formule:     
Gegevens:   
Berekening: 
Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur.
De wasmachine heeft in deze tijd een elektrisch
verbruik van 6 kWh.
Bereken het vermogen van de wasmachine

Slide 27 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen van het vermogen

Formule:     (E = P x t)       P = E / t
Gegevens:   E= 6 kWh =
                    T= 2 uur
Berekening: P = 6 / 2 = 3 kW
Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur.
De wasmachine heeft in deze tijd een elektrisch
verbruik van 6 kWh.
Bereken het vermogen van de wasmachine

Slide 28 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen van de tijdsduur
Je hebt je haar met een föhn met een vermogen van 800 watt
gedroogd.Je hebt hierbij 0.067 kWh aan energie verbruikt.
Hoeveel minuten heb je je haar gedroogd.
Formule:   
Gegevens
Berekening: 

Slide 29 - Diapositive

Elektrische energie 6.5
Berekenen van de tijdsduur
Je hebt je haar met een föhn met een vermogen van 800 watt
gedroogd.Je hebt hierbij 0.067 kWh aan energie verbruikt.
Hoeveel minuten heb je je haar gedroogd.
Formule:   (E=P x t)   t = E / P
Gegevens: P = 800 W =  0,8 kW
                  E= 0.067 kWh
Berekening: t = 0.067 / 0.8 = 0.083 uur  x 60 = 5 minuten

Slide 30 - Diapositive


Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur.
De wasmachine heeft in deze tijd een elektrisch
verbruik van 6 kWh.
Bereken het vermogen in kW van de wasmachine

A
3kW
B
6kW
C
2kW
D
12kW

Slide 31 - Quiz


Een wasmachine heeft een vermogen van 1800 watt.
Het draaien van een was kost 4,5 kWh
Hoeveel uur heeft de machine gedraaid
A
4,5 uur
B
1,8 uur
C
0.72 uur
D
2,5 uur

Slide 32 - Quiz

Een kachel heeft 8 kWh verbruikt
het vermogen van de kachel is 2 kW.
bereken hoe lang de kachel heeft gebrand

Slide 33 - Question ouverte

Een elektrische kachel staat 45 minuten aan.
Het energieverbruik hiervan is 1,5 kWh.
bereken het vermogen van de kachel in watt.

Slide 34 - Question ouverte


E = P x t
P = 3x60 + 400 + 200 + 1000 = 1780 Watt = 1,78 kW
T= 3 uur E = 1,78 x 3 = 5,34 kWh
5,34 kWh x 0,15 = 0,80 euro

Je zit op je kamer 3 uur huiswerk te maken. Je hebt 3 lampen van elk 60 watt, Een computer van 400 watt, een stereo installatie van 200 watt en een elektrische kachel van 1000 watt aanstaan. 
Één kWh kost 0,15 euro.
Wat kost 3 uur huiswerk maken aan elektrische energie.

Slide 35 - Question ouverte