4m -L7 P1 - Naamvallen en Keuzevoorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

   Deutsch!    

4m
Les 7 P2

Gutentag

Planung

Grammatik

Weihnachtsferien

am 12. Januar:

SO 1

Woche 3: Taaltaak

Toetsweek: Taaltoets

Leerdoelen SO:

naamvallen: persoonlijk voornaamwoord

naamvallen: der-groep & ein-groep

naamvallen: keuzevoorzetsels

zinsvolgorde en interpunctie

hoofdlettergebruik

vraagwoorden

telwoorden

voegwoorden

algemene bijwoorden

3 elementen

1) Welk schema?   - betekenis van het woord

2) Welke kolom?  -   mannelijk / vrouwelijk / onzijdig / meervoud

3) Welke rij? -  welke naamval -> stappenplan

Ich gehe lieber mit ..... .

1. meinen Freunde
2. meinen Freunden

Die Blume ist für ............ Opa.

1. der
2. den
3. die
4. das

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.

1. mein
2. meiner
3. meinen
4. meine

aan

op

achter

naast

tussen

voor

in / naar

over

onder

auf

an

hinter

in

neben

über

unter

vor

zwischen

De keuzevoorzetsels geven vaak een plaats aan:

Met welke naamval gaat auf samen?

Der Hund liegt auf der Matratze (v). 

Der Hund legt sich auf die Matratze (v). 

3 wielen: een plaats-/tijdbepaling

sprake van een 'zich bevinden'

4 wielen: beweging / richting

sprake van 'een ergens heen gaan'

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin?
2. Wo?
3. Wodurch?
4. Wovon?

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin?
2. Wo?
3. Wann?
4. Wovon?

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Das Bild hängt an d... Wand(v).

1. die
2. der

Er geht in d... Disko(v).

1. die
2. der

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).

1. deinem
2. deinen

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).

1. seine
2. seinen

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Vul in.

Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Welke zin is fout?

1. Ich setze mich neben die Frauen (mv).
2. Ich sitze neben den Frauen.
3. Ich gehe in das Schwimmbad(o)
4. Ich schwimme in das Schwimmbad

Welke naamval staat dikgedrukt?

Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 

1. 1e
2. 3e
3. 4e

Welke naamval staat dikgedrukt?

Wir fahren morgen an den See.

1. 1e
2. 3e
3. 4e

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.

Dieser Satz ist richtig.

Dieser Satz ist leider falsch.

Wir müssen über deinem Bruder sprechen!

Der Ball rollt unter das Auto

Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.

Ich wohne über dem Geschäft.

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het boek ligt op de tafel.

op = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? 

Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.

auf (op) = keuzevoorzetsel

Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 

Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.

1de naamval -> der (1)                 den (4).

Das Bild hängt an d.... Wand(v).

1. die
2. der

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De foto hangt aan de muur.

an (aan) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 

Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?

an (op) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?

1de naamval -> der (1)                 dem (3).

welk = welch                    welchem

Wir gehen morgen in ... Kino (o).

1. das
2. der
3. dem
4. die

Ich setze mich neben ... Mädchen (o).

1. die
2. der
3. das
4. dem

Over één maand ben ik jarig.
In ... Monat (m) habe ich Geburtstag.

1. eine
2. einer
3. einen
4. einem

Der Hund liegt auf ... Matratze (v).

1. die
2. der
3. dem
4. den

Der Hund legt sich auf ... Matratze (v).

1. die
2. der
3. dem
4. den

An die Arbeit!

Maken:

invulbrief > donderdag inleveren

module in Learnbeat: Kapitel 5: Naamvallen in het Duits