Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Wie zijn reducenten
A
Planten en dieren
B
Dieren en schimmels
C
Schimmels en Planten
D
Bacteriën en Schimmels
Slide 14 - Quiz
Wie is de producent
A
Pissebed
B
Kat
C
Kastanjeboom
D
Egel
Slide 15 - Quiz
Maak een voedselketen, door de organisme naar de juiste plaats te slepen.
1 -->
2 -->
3 -->
4
kikker
Algen
Waterslak
blauwe reiger
Slide 16 - Question de remorquage
Deze voedselketen bestaat uit.......... schakels
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quiz
Welke rol heeft de leeuw in dit voedselweb?
A
Producent
B
Reducent
C
Concument 1e orde
D
Consument 2e orde
Slide 18 - Quiz
Door welke woorden kan je een pijl in een voedselketen vervangen?
A
Eet
B
Wordt gegeten door
Slide 19 - Quiz
Piramide van aantallen
Piramide van biomassa
Slide 20 - Question de remorquage
Waarom heeft piramide van biomassa altijd een piramide vorm
A
Er zijn meer predatoren
B
Er zijn altijd meer producenten
C
Er gaat per schakel energie verloren
Slide 21 - Quiz
Waar kan fotosynthese plaatsvinden
A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
bacteriën
Slide 22 - Quiz
Waar kan verbranding plaatsvinden?
A
Planten
B
Planten, dieren, schimmels en bacteriën
C
Schimmels, bacteriën, dieren
D
Planten, dieren
Slide 23 - Quiz
In de koolstofkringloop worden door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop doen aan verbranding?
A
planten
B
dieren
C
dieren en schimmels
D
zowel planten, dieren als schimmels
Slide 24 - Quiz
Wat neemt de plant op van de stikstofkringloop?
A
Nitriet
B
Water
C
Glucose
D
Nitraat
Slide 25 - Quiz
Welke N-rijke stof zit er in urine van koeien?
A
ammoniak
B
nitriet
C
nitraat
D
ureum
Slide 26 - Quiz
Horen soortgenoten bij biotische of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren
Slide 27 - Quiz
Hoort neerslag bij biotisch of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren
Slide 28 - Quiz
Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel
Slide 29 - Question de remorquage
Een koe in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem
Slide 30 - Quiz
Alle madeliefjes in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem
Slide 31 - Quiz
Zet de organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot.
1
3
4
5
6
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Biosfeer
Ecosysteem
Slide 32 - Question de remorquage
Vraag 1: Wat is de maximumtemperatuur? Vraag 2: Wat is de optimumtemperatuur?
A
1. 35 graden
2. 10 graden
B
1. 35 graden
2. 50 graden
C
1. 50 graden
2. 10 graden
D
1. 50 graden
2.35 graden
Slide 33 - Quiz
Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen
Slide 34 - Question de remorquage
Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste verspreidingsgesprek?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D
Slide 35 - Quiz
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn
Slide 36 - Quiz
In een grasland komen muizen en velduilen voor. Enkele zomers is het al erg droog. Er is steeds minder gras. Komen er meer of minder kerkuilen voor of blijft het aantal gelijk?