Zinsopbouw 1.1

WELKOM 
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

WELKOM 

Slide 1 - Diapositive

Formuleren
Samenhang in je tekst 

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen

- Je formuleert juiste samengestelde zinnen
- Je gebruikt de verwijswoorden op een juiste manier
- Je gebruikt de juiste signaalwoorden om het verband tussen je zinnen duidelijk te maken

Slide 3 - Diapositive

Zinsbouw
Wanneer wordt een zin ingewikkeld?
- Vooral als de zin wat langer wordt.
- Samengestelde zin <-> losse zin

Ik ga naar de huisarts. (losse zin)
Als je pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan. (samengestelde zin)

Een samengestelde zin bestaat dus uit meer zinnen!

Slide 4 - Diapositive

Voegwoorden

Samengestelde zinnen maak je met voegwoorden.
Bijvoorbeeld ‘omdat’:
Volgende week kan ik niet, omdat ik dan op trainingskamp ben.
Maar ook:
Omdat ik op trainingskamp ben, kan ik volgende week niet.

Slide 5 - Diapositive

PAS OP!
Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen, vaak ook nog andere werkwoorden zoals een voltooid deelwoord of een infinitief.
- Als je pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan.
- Omdat ik pijn had, ben ik naar de huisarts gegaan.
Zorg dus voor de juiste spelling!

Slide 6 - Diapositive

PAS OP! (2)
In een samengestelde zin moet je ook goed letten op de woordvolgorde.
Ik kan niet, want ik ben op trainingskamp.
Volgende week kan ik niet, want ik ben op trainingskamp.
Volgende week kan ik niet, omdat ik dan op trainingskamp ben.

Slide 7 - Diapositive

Let op :
Let bij samengestelde zinnen op :
- de woordvolgorde

Slide 8 - Diapositive

Signaalwoorden

Je publiek volgt je verhaal beter als je aangeeft
wat het verband is tussen je alinea’s. 
Hiervoor gebruik je signaalwoorden en signaalzinnen.


Slide 9 - Diapositive

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Kortom"
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Tegenstelling"
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Maken
 Maken paragraaf 1.1 

Klaar?
Maak extra opdrachten

Slide 12 - Diapositive