HNE duits M3: K6

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht

Heute

Dienstag 22. Mai - 2023

 Woche 21 - Frühling 

Was machen wir heute!

• Hören Übung 10, S. 100
• Grammatik K6
• Hausaufgaben machen oder lernen
  

Wie war es noch mal?

Unterschied zwischen ein und der

Ontleden?

• werkwoorden in de zin = gezegde / persoonsvorm
• wie of wat + gezegde? = onderwerp (1e naamval)
  
• wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend vw (4e nvl)
• aan/voor wie of wat + gezegde + onderwerp + lv = meewerkend voorwerp (3e nvl)
• voorbeeld: ich gebe meinem Vater einen Hund oder ich gebe ihm ihn.

der- und ein-Gruppe

In het Duits heb je een aantal woordgroepen: we leren vandaag over de "der" und "ein"-Gruppe. 

naast pers. vnw (mich/mir usw) veranderen ook de woordjes 'der/die/das' (dus de/het) en 'ein' als het woord waar ze bij horen een andere functie hebben (meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp)

Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen de der- en de ein- Gruppe. Dat komt omdat er een aantal woorden precies op die manier veranderen (bijv dieser)

bezittelijk voornaamwoorden (mein/sein) horen bij de ein-Gruppe (vorig jaar geleerd :-)

Voor nu leren jullie alleen de verschillende vormen van der/die/das en ein/eine

der / ein-Gruppe

In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 

Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

der (mannelijk) wordt bijvoorbeeld in lijdend voorwerp den

die (vrouwelijk) blijft die 

das (vrouwelijk) blijft das

der-Gruppe:

Naamval	Zinsdeel	der	die	das	meervoud
1e	onderwerp	der	die	das	die
3e	meewerkend vw	de m	de r	de m	de n + n
4e	lijdend vw	de n	die	das	die

der-Gruppe (S. 107)

3e naamval van
"de vrouw"

1. die Frau
2. der Frau
3. den Frau
4. dem Frau

4e naamval van
"de hond"

1. der Hund
2. dem Hund
3. den Hund
4. das Hund

1e naamval van
"het huis"

1. das Haus
2. dem Haus
3. den Haus
4. der Haus

meewerkend voorwerp van
het boek

1. das Buch
2. dem Buch
3. den Buch
4. der Buch

3e naamval van
de kinderen

1. die Kinder
2. der Kinder
3. den Kindern
4. den Kinder

Nu zelf ontleden.
Ich gebe .... Mutter ein Geschenk

1. die
2. der
3. das
4. dem

Nu zelf ontleden.
Er kauft ... Hund (m) für seinen Vater

1. der
2. den
3. das
4. dem

der / ein-Gruppe

In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 

Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

ein was voor mannelijk en onzijdige woorden

eine voor vrouwelijke en meervoud woorden maar er zijn nu nog meer vormen

ein-Gruppe:

Naamval	Zinsdeel	der	die	das	meervoud
1e	onderwerp	ein	eine	ein	eine
		unser	unsere	unser	unsere
3e	meewerkend vw	einem	einer	einem	einen +n
		unserem	unserer	unserem	unseren +n
4e	lijdend vw	einen	eine	ein	eine
		unseren	unsere	unser	unsere

ein-Gruppe - ein/eine, kein en bezittelijk voornaamwoorden: 

mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

meewerkend voorwerp van
"een vrouw"

1. eine Frau
2. einer Frau
3. einen Frau
4. ein Frau

4e naamval van
"mijn man"

1. mein Mann
2. meinem Mann
3. meinen Mann
4. deine Mann

3e naamval van
geen aardappels

1. keine Kartoffel
2. keinen Kartoffeln
3. keinen Kartoffel
4. keine Kartoffeln

al geleerd ...

voorzetsel 4e naamval (zie roze kaart)

durch (door) - ohne (zonder) - für (voor) - entlang (langs) - gegen (tegen) - um (om) - bis (tot)

voorzetsels 3e naamval (zie roze kaart)

aus (uit), von (van, door), bei (bij), zu (naar - bij personen), 

mit (met), nach (na, aar)

Wanneer een van deze voorzetsels in de zin staat is het daarna altijd een vaste naamval (en hoef je niet te ontleden)

dus ....
das ist für ... (hem)
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?

1. er
2. ihm
3. ihn
4. es

of ...
Meine Mutter geht mit ... (hem) in die Turkei
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?

1. er
2. ihm
3. ihn
4. es

Dit kan dus OOK met 'gewone' zelfstandig naamwoorden....

Das ist ein Buch für .... (de) Vater.

1. der
2. dem
3. den
4. das

Sie geht mit ... (een) Freundin ins Kino.

1. eine
2. einem
3. einer
4. einen

Als er geen voorzetsel in de zin staat moet je wel ontleden (gebruik stappenplan op roze kaart)

Der Mann hat ... (een) Frau das Buch gegeben.

1. eine
2. einer
3. einem
4. eines

Die Schwester trainiert ... (de) Bruder.

1. der
2. dem
3. den
4. das

Snap je dit?

ja

nee

meer wel dan niet

meer niet dan wel

Hausaufgaben

Lees de opdrachten goed:

Übung 17a en b (S. 107)+ 18 (S. 108): kijk naar welk voorzetsel hier staat en gebruik dan de juiste naamval van der/die of das (der-Gruppe).

Übung 19 (S. 108)vul de juiste vorm van de bezittelijke voornaamwoorden in (nog allemaal in de 1e naamval)

Übung 21a (S. 109): kijk naar welk voorzetsel er staat en pas de juiste naamval van ein-Gruppe in. 21b (S. 110): vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord (gaat als ein-Gruppe) na het voorzetsel.

Volgende les (mon):

e!