De evolutietheorie b1

De evolutietheorie b1 blz 158
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

De evolutietheorie b1 blz 158

Slide 1 - Diapositive

Deze les ga je meer leren over Evolutie.
Waar denk jij aan bij evolutie? Waar gaat Evolutie over?

Slide 2 - Question ouverte

leerdoel

Aan het einde van de les kun je beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en wat de voorwaarden voor evolutie zijn.

Slide 3 - Diapositive

Inhoud van deze les
- Slides met informatie over de evolutietheorie. Je kunt er ook voor kiezen om eerst de tekst op blz 158 t/m 161 van je handboek te lezen.

- Filmpjes met uitleg over evolutie

- Vragen over basisstof 1 de evolutietheorie


Slide 4 - Diapositive

De evolutietheorie


De meeste biologen zijn ervan overtuigd dat de levensvormen op aarde in de loop van zeer lange tijd zijn ontstaan en veranderd.  Miljoenen jaren geleden zijn de eerste levensvormen op aarde ontstaan. Sinds die tijd zijn soorten organismen voortduren veranderd. Er zijn soorten uitgestorven en er zijn nieuwe soorten bijgekomen.

De ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen, noemen we evolutie.




Slide 5 - Diapositive

Darwin 1809 - 1882 is de grondlegger van de evolutietheorie. De theorie is niet te bewijzen er zijn wel argumenten voor de evolutietheorie.

Slide 6 - Diapositive

0

Slide 7 - Vidéo

De evolutietheorie
De miljoenen levende soorten organismen op aarde zien er allemaal verschillend uit. 

Biologen vinden dat de organismen op aarde in de loop van miljoenen jaren zijn ontstaan en zijn veranderd. 

                   Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde.
        Tijdens de evolutie ontstaan, veranderen en/of verdwijnen soorten.

Slide 8 - Diapositive

De evolutietheorie
De evolutietheorie is vanaf de 18e eeuw ontwikkeld door Charles Darwin. 
De theorie is niet te bewijzen. Er zijn wel veel feiten de de theorie ondersteunen. 
De feiten zijn de argumenten voor de evolutietheorie. 

De evolutietheorie gaat uit van:

A. Verandering in genotypen 
B. Natuurlijke selectie
C  Het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 9 - Diapositive

A. Veranderingen in genotypen
  • Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen
  • Mutaties veranderen het genotype van een individu
  • Hierdoor zijn er in de populatie voortdurend andere fenotypen aanwezig 
Mutaties: plotselinge veranderingen van het genotype, bijvoorbeeld door straling

Slide 10 - Diapositive

A: Veranderingen in genotype

  • Door geslachtelijke voortplanting en mutaties

Slide 11 - Diapositive

B.  Natuurlijke selectie 
1. Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (kijk naar mens).

2. Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.

3. Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.

4. Na vele jaren zie je (bij ongeveer gelijkblijvende omstandigheden) deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

0

Slide 14 - Vidéo

Een voorbeeld van natuurlijke selectie
‘s Winters stikt het van de musjes in de achtertuin. Leuk gezicht, maar ze komen niet allemaal even goed de winter door. Sommige mussen overleven het niet omdat ze badderen in een plasje smeltwater en doodvriezen op de schutting. Andere mussen vergaan van de honger, kleumend op een takje. Hun snaveltjes hebben net niet de juiste kromming om goed te kunnen snoepen van de vetbollen en pinda’s die mensen voor ze ophangen. Maar een derde soort mus – toevallig net iets anders dan de eerste twee – blaakt van gezondheid. Deze mussen blijven uit het water en overleven de vrieskou door hun buik rond te eten. In de lente gaan zij als eerste met takjes en wormpjes in de weer, helemaal klaar voor een nieuw nestje.

Dit is evolutie in actie. In barre omstandigheden zoals een strenge winter blijkt een toevallige aanpassing aan de soort – een net iets handiger gevormde snavel – enorm belangrijk. Ze moeten immers lang genoeg leven om nakomelingen te maken. En omdat die nakomelingen ook weer die handige snavel erven, zullen zij de volgende winter beter doorkomen dan onhandig gesnavelde musjes. Die zijn dan na een vorstperiode zo verzwakt, dat ze niet meer aan kinderen maken toekomen. Als je er goed over nadenkt is het heel logisch: na verloop van tijd zijn er voornamelijk mussen van de derde soort, die elke winter smullen van de pinda’s aan de schutting.

Slide 15 - Diapositive

C. Het ontstaan van nieuwe soorten
Een soort heeft meer overlevingskansen als er veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. Als er bijvoorbeeld verandering van het klimaat is (de milieuomstandigheden veranderen), is de kans dan groot dat een paar organismen van die soort het overleven. Zij zijn het meest aangepast aan het nieuwe klimaat en zullen het overleven en zich voort kunnen planten. De organismen van de oorspronkelijke vorm overleven het niet en sterven uit. De soort is dan veranderd, de nieuwe organismen hebben een nieuwe afwijkende vorm.
De oude vorm en de nieuwe vorm kunnen ook naast elkaar blijven bestaan. Als die organismen zich onderling kunnen voortpanten en vruchtbare nakomelingen voortbrengen, behoren ze tot hetzelfde soort. Er kunnen verschillende vormen van één soort ontstaan.  
een soort
Organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen
1
een ras
Verschillende vormen van één soort:
Hondenras: herdershond, Deense dog, Chiwawa
2

Slide 16 - Diapositive

Isolatie
Als verschillende vormen van een soort van elkaar gescheiden raken noem je dat isolatie. Dit kan bijvoorbeeld komen door een rivier, een zee, ijs, bergen of een woestijn. 

De vormen zullen dat steeds meer van elkaar verschillen omdat ze zich gedurende lange tijd aanpassen aan de omgeving.

Zo ontstaan er twee verschillende soorten. Deze kunnen geen vruchtbare nakomelingen voortbrengen.            

Slide 17 - Diapositive

0

Slide 18 - Vidéo

Je krijgt een aantal vragen over de evolutietheorie
Voor het beantwoorden van de vragen kun je de volgende bronnen gebruiken:

1. De informatie uit de filmpjes gebruiken.

2. Blz. 158 t/m 161 uit je handboek.

3. De aanteking van de filmpjes die je net gezien hebt.



Slide 19 - Diapositive

De grondlegger van de evolutietheorie is:
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
Beethoven

Slide 20 - Quiz

Evolutietheorie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 21 - Quiz

Evolutietheorie
A
De theorie die uitgaat van dezelfde genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 22 - Quiz

Variatie in genotypen
Wat is waar?
A
Ontstaan door verandering in het fenotype
B
Ontstaan in de nakomelingen door geslachtelijke voortplanting

Slide 23 - Quiz

Natuurlijke selectie
A
Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans en een grotere kans op nakomelingen
B
Twee soorten worden raken eerst geisoleerd van elkaar en komen daarna weer samen.
C
Natuurlijke selectie vindt plaats in dierentuinen
D
Natuurlijke selectie plaats door de een aantal jaren heen

Slide 24 - Quiz

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
Die soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden

Slide 25 - Quiz

Als bij een soort veel verschillende genotypen voorkomen, heeft deze soort een ... (vul in) ... overlevingskans.
A
kleinere
B
grotere

Slide 26 - Quiz

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Lien

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 29 - Quiz

Isolatie
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden

Slide 30 - Quiz

Enkele kenmerken van dieren zijn:
1. Een sneeuwhaas is wit in de winter en bruin in de zomer.
2. Een kameleon kan van kleur veranderen.
3. Planteneters hebben plooikiezen om moeilijk te verteren planten fijn te malen.

Wat zijn aanpassingen?
A
Alle drie
B
De sneeuwhaas
C
De sneeuwhaas en de kameleon
D
De sneeuwhaas en de planteneters

Slide 31 - Quiz

Heb je je leerdoel behaald?
Aan het einde van de les kun je beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en wat de voorwaarden voor evolutie zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Opdrachten maken
Maak opdracht 11 t/ m 14 + 17 op blz 152, 153 en 154 uit je werkboek.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo