Les 25 - 4H - 22/23 - Quiz over H2

Quiz over H2
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Quiz over H2

Slide 1 - Diapositive

Een agent kan niet veroordeeld worden, omdat hij het geweldsmonopolie heeft.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Wat is het verschil tussen
klassieke en sociale grondrechten?
A
Sociale grondrechten gaan over je relatie tot je medemens, klassieke grondrechten gaan over jezelf
B
Sociale grondrechten zijn afdwingbaar, klassieke grondrechten niet.
C
Klassieke grondrechten zijn afdwingbaar, sociale grondrechten niet.
D
De overheid heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van de klassieke grondrechten.

Slide 3 - Quiz

De overheid heeft het
geweldsmonopolie in een....
A
Democratie
B
Dictatuur
C
Geen van beide
D
Democratie EN dictatuur

Slide 4 - Quiz

Welk grondrecht staat onder druk als een werkgever een werknemer weigert vanwege zijn of haar seksuele geaardheid?
A
Het recht op gelijke behandeling
B
Het recht op vrijheid van meningsuiting
C
Het recht op vrijheid van onderwijs
D
Het recht op vrijheid van geloof

Slide 5 - Quiz

Bij het grondwetsartikel over de vrijheid van meningsuiting staat het zinnetje ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid van de wet’.
Dit betekent dat: 
A
Iedere burger zelf de verantwoordelijkheid heeft om te bepalen waar de grens van de wet ligt
B
Beperkingen van grondrechten soms toegestaan zijn
C
Het artikel ook in het Wetboek van Strafvordering moet zijn opgenomen
D
Het Openbaar Ministerie bij kwesties over meningsuiting geen maatregelen mag nemen

Slide 6 - Quiz

Rechtszaken in hoger beroep worden behandeld door:
A
De Hoge Raad
B
Het Openbaar Ministerie
C
De rechtbank
D
Het gerechtshof

Slide 7 - Quiz

Welke volgorde is juist?
A
Aanklacht, verhoor, pleidooi, requisitoir, uitspraak
B
Verhoor, aanklacht, requisitoir, pleidooi, uitspraak
C
Aanklacht, verhoor, requisitoir, pleidooi, uitspraak
D
Aanklacht, requisitoir, verhoor, pleidooi, uitspraak

Slide 8 - Quiz

Wie bepaalt de inhoud van de aanklacht in een strafzaak?
A
De officier van justitie
B
De advocaat
C
De rechter
D
Slachtoffer

Slide 9 - Quiz

De officier van justitie heeft onvoldoende bewijs gevonden tegen een inbreker. Hij zal vrijwel zeker:
A
De zaak seponeren
B
Een transactie voorstellen
C
De verdachte vervolgen
D
De zaak teruggeven aan de rechter

Slide 10 - Quiz

Volgens het principe van de trias politica:
A
Leggen rechters wettelijk vast wat strafbaar is
B
Controleren rechters de beslissingen van de Tweede Kamer
C
Zijn rechters onafhankelijk van de regering
D
Bepalen rechters het legaliteitsbeginsel

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
In een rechtsstaat komt discriminatie niet voor.
B
Klassieke grondrechten beperken de macht van de overheid.
C
De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.
D
Bij sociale grondrechten heeft de overheid geen inspanningsverplichting.

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak is NIET juist?
A
Iemand is onschuldig totdat hij door de rechter schuldig is bevonden.
B
Men kan alleen veroordeeld en bestraft worden voor handelingen, die in de wet strafbaar zijn gesteld.
C
In het Wetboek van Strafvordering staat dat mishandeling verboden is
D
In het Wetboek van Strafrecht staan de overtredingen en misdrijven.

Slide 13 - Quiz

Welke combinatie is juist?
A
Officier van justitie > Laatste woord
B
Advocaat > Pleidooi
C
Getuige > Requisitoir
D
Verdachte > Vonnis

Slide 14 - Quiz

Wie kunnen er na een rechtszaak NIET in hoger beroep gaan?
A
De officier van justitie
B
De verdachte
C
De rechter
D
Ze kunnen allemaal in hoger beroep gaan

Slide 15 - Quiz

Welke uitspraak is onjuist?
A
In het Wetboek van Strafrecht staan de overtredingen en misdrijven.
B
Als verdachte ben je in Nederland schuldig totdat het tegendeel is bewezen.
C
Sommige regels in een rechtsstaat kunnen ingaan tegen ons gevoel van rechtvaardigheid
D
De procedure met betrekking tot het instellen van een hoger beroep wordt omschreven in het Wetboek van Strafvordering.

Slide 16 - Quiz

Welk begrip past het beste bij dit tekstfragment?

‘Goed gekleed, snellopend en een niet-Nederlands uiterlijk.’ Dat was voor
de marechaussee reden om gemeenteraadslid Mpanzu Bamenga op Schiphol staande te houden.’

A
Etnisch profileren
B
Preventief fouilleren
C
Geweldsmonopolie
D
Rechtshandhaving

Slide 17 - Quiz

Als de officier van justitie een zaak seponeert, dan:
A
Mag een verdachte thuis wachten op de rechtszaak
B
Sluit de officier van justitie een soort deal met de verdachte
C
Wordt de verdachte niet verder vervolgd
D
Wordt de verdachte door de rechter vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs

Slide 18 - Quiz

Staande houden betekent dat de politie:
A
Iemand laat stoppen en naar zijn naam en adres vraagt
B
Een verdachte op het politiebureau vasthoudt
C
Een verdachte arresteert
D
Een verdachte preventief fouilleert

Slide 19 - Quiz

Einde

Slide 20 - Diapositive