K1 H5 Woordenschat les 1 en 2

Wat zijn tegenstellingen? Wat betekent het? Geef een voorbeeld.
1 / 22
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn tegenstellingen? Wat betekent het? Geef een voorbeeld.

Slide 1 - Question ouverte

H4 Woordenschat: aan welke woorden in een zin herken je een tegenstelling? Probeer er 3 te bedenken.

Slide 2 - Question ouverte

Herhaling H4
Een tegenstelling (het tegenovergestelde) in een zin herken je aan:
-maar
-toch
-daarentegen
-echter
Dit helpt je de betekenis van een moeilijk woord te vinden.

Slide 3 - Diapositive

Wat betekent identiek in:
De zussen kleden zich identiek, maar hun karakter is heel verschillend.
A
verschillend
B
hip
C
hetzelfde
D
ouderwets

Slide 4 - Quiz

Wat betekent permanent in:
Er staat nu tijdelijk een stoplicht. De bewoners willen er echter een permanent.
A
voor altijd
B
tijdelijk
C
met krullen
D
in de toekomst

Slide 5 - Quiz

Wat betekent individueel in:
Je maakt de opdracht individueel. Als dat niet lukt, mag je toch samenwerken.

A
samen
B
uitvoerig
C
uniek
D
alleen

Slide 6 - Quiz

H6: woordenschat
Doelen:

Julie kunnen de betekenis van een onbekend woord achterhalen door op zoek te gaan naar een bekend deel van het woord.
Julie weten wat het voorvoegsel on- en her- betekent.
Jullie weten wat het achtervoegsel -loos en -vol betekent

Slide 7 - Diapositive

samenstelling

Slide 8 - Carte mentale

Samenstelling
woord + woord= nieuw woord

prijsverhoging= verhoging van de prijs

doelgroep= groep waarvoor een doel is bedoeld

tegoedbon= bon waarmee je iets kan kopen

Slide 9 - Diapositive

Wat betekent babyolie?

Slide 10 - Question ouverte

Voorvoegsel
Een woorddeel dat je voor een woord kunt zetten 
om een nieuw woord te maken.

on-> betekent niet of zonder. 
Voorbeeld: onmogelijk= niet mogelijk.

her-> betekent opnieuw.
Voorbeeld: heropenen= opnieuw openen 





Slide 11 - Diapositive

Bedenk zelf een woord met het voorvoegsel on-.

Slide 12 - Question ouverte

Bedenk zelf een woord met het voorvoegsel her-.

Slide 13 - Question ouverte

Achtervoegsel
Een woorddeel dat je achter een woord kunt zetten
om een nieuw woord te maken.

-loos> betekent zonder.
Voorbeeld: smakeloos= zonder smaak

-vol> betekent met veel
Voorbeeld: smaakvol= met veel smaak

Slide 14 - Diapositive

Bedenk zelf een woord met het achtervoegsel -loos

Slide 15 - Question ouverte

Bedenk zelf een woord met het achtervoegsel -vol

Slide 16 - Question ouverte

Aan de slag:
In je boek (blz. 128) maak je de opdrachten 1 t/m 9. 
Je mag hier samen aan werken (thuis= maximaal 3, via kanaal).
Help elkaar:  van zomaar voorzeggen leert niemand iets.

Opdracht 9 moet je samen maken. Gebruik hiervoor de woorden uit hoofdstuk 4 en 5.
Om 9.35 centraal: tips voor je journaal & afsluiting

Slide 17 - Diapositive

Afsluiting les

Slide 18 - Diapositive

Wat zijn samenstellingen? Geef een voorbeeld.

Slide 19 - Question ouverte

Wat betekent het voorvoegsel on- en her-? Geef voorbeelden.

Slide 20 - Question ouverte

Wat betekent het achtervoegsel -loos en -vol? Geef voorbeelden.

Slide 21 - Question ouverte

Tips journaal:
-Let op spelling, hoofdletters en punten in je teksten. Laat eventueel iemand thuis je tekst nalezen. In Word kan je het ook laten voorlezen.
-Maak de zinnen niet te lang. Eén keer -en- , -want-, -of- is genoeg. 
-Sla de opdrachten steeds goed op!
-Maak er iets leuks van! Weervrouw/ weerman? Verslaggever ter plaatse?

Huiswerk: verder werken aan je journaal!

Slide 22 - Diapositive