Paragraaf 20
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
werd
kookt
gaf
leert
Slide 3 - Question de remorquage
Wat zijn zwakke werkwoorden?
Slide 4 - Question ouverte
Wat is een zwak werkwoord?
A
Slapen
B
Meten
C
Durven
D
Schieten
Slide 5 - Quiz
fietsen
worden
koken
hebben
schrijven
lachen
dansen
sterk werkwoord
zwak werkwoord
Slide 6 - Question de remorquage
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Wij ... gisteren voor mijn ouders.
Vul de verleden tijd in van koken
Vul de verleden tijd in van koken
Slide 13 - Question ouverte
Verleden tijd - zwakke werkwoorden
u ... (durven)
u ... (durven)
Slide 14 - Question ouverte
Verleden tijd - zwakke werkwoorden
jullie ... (lachen)
jullie ... (lachen)
Slide 15 - Question ouverte
Verleden tijd - zwakke werkwoorden
het meisje ... (missen)
het meisje ... (missen)
Slide 16 - Question ouverte
Verleden tijd - zwakke werkwoorden
het toetje ... (smaken)
het toetje ... (smaken)
Slide 17 - Question ouverte
Verleden tijd - zwakke werkwoorden
ik ... (pakken)
ik ... (pakken)
Slide 18 - Question ouverte
Werkwoorden met
-de / -den
in de verleden tijd
Werkwoorden met
-te / -ten
in de verleden tijd
maken
leren
lachen
slagen
studeren
beleven
kletsen
Slide 19 - Question de remorquage
Ik snap hoe ik de zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijf
😒🙁😐🙂😃
Slide 20 - Sondage
Mevrouw, u moet mij nog met het volgende helpen.....
