In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar. Er staat dus een of meerdere woorden /zinsdelen tussen.
Er kunnen meerdere bijzinnen in een zin staan, maar er moet altijd een hoofdzin zijn.
Slide 4 - Diapositive
Wat is een hoofdzin?
A
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
B
Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar
Slide 5 - Quiz
Hz of Bz? Kies het goede antwoord.
Ik probeerde te lezen, maar mijn ogen vielen steeds dicht.
A
hoofdzin- hoofdzin
B
hoofdzin- bijzin
C
bijzin- hoofdzin
Slide 6 - Quiz
Het gaat vast beter als ik een stukje ga hardlopen.
Kies het juiste antwoord:
A
hoofdzin- hoofdzin
B
hoofdzin- bijzin
C
bijzin- hoofdzin
Slide 7 - Quiz
Wat is een hoofdzin?
A
Een zin met een voegwoord.
B
Een zin waarbij er een zinsdeel tussen de pv en het ow staat.
C
Een zin waarbij de pv en het ow naast elkaar staan.
D
Een zin zonder onderwerp.
Slide 8 - Quiz
7) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 9 - Quiz
Kies het juiste antwoord: Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
Hz+Hz
B
Hz+Bz
C
Bz+Hz
D
Hz+Bz+Bz
Slide 10 - Quiz
Welke zin bestaat uit hoofdzin +hoofdzin?
A
Ik werk in Breda, maar ik wil er wel wonen.
B
Ik werk in Breda, daardoor moet ik elke dag reizen naar breda.
C
Ik werk in Breda, omdat ik niks anders kan vinden.
D
Ik werk in Breda, omdat ik dat leuk vind.
Slide 11 - Quiz
Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
Kies het juiste antwoord:
A
hoofdzin-bijzin
B
hoofdzin-hoofdzin
Slide 12 - Quiz
Samengestelde zinnen
Kun je een samengestelde zin herkennen?
Slide 13 - Diapositive
persoonsvorm en onderwerp
in samengestelde zinnen
Slide 14 - Diapositive
Wat is de hoofdzin?
A
dat zij verliefd is
B
is heel begrijpelijk
Slide 15 - Quiz
5) Noteer de persoonsvormen.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde. (zet een komma tussen de twee antwoorden)
Slide 16 - Question ouverte
4) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 17 - Quiz
3) Wat zijn de onderwerpen in deze zin?
Peter wil morgen naar De Efteling, maar Marieke wil niet mee.
A
Peter
B
De Efteling, Marieke
C
Marieke
D
Peter, Marieke
Slide 18 - Quiz
6) Noteer de onderwerpen.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde. (zet een komma en spatie tussen de twee woorden)
Slide 19 - Question ouverte
8) Noteer het voegwoord.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
Slide 20 - Question ouverte
9) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin? Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 21 - Quiz
10) Noteer de persoonsvormen. Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 22 - Question ouverte
11) Noteer de onderwerpen. Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen. (zet een komma tussen de twee antwoorden)
Slide 23 - Question ouverte
12) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ) Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 24 - Quiz
13) Noteer het voegwoord. Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
Slide 25 - Question ouverte
14) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 26 - Quiz
15) Noteer de persoonsvormen. Deze leerling heeft eigen stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders. (zet in je antwoord een komma tussen de twee woorden)
Slide 27 - Question ouverte
6) Noteer de onderwerpen. Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders. (zet in je antwoord een komma en spatie tussen de twee woorden)
Slide 28 - Question ouverte
7) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ) Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 29 - Quiz
8) Noteer het voegwoord. Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
Slide 30 - Question ouverte
Samengetrokken zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Kun je aangeven welke woorden zijn weggelaten?
3) Kun je aangeven of de zin (on)juist is samengetrokken?
Slide 31 - Diapositive
Samentrekkingen
juiste en foutieve samentrekkingen
Slide 32 - Diapositive
1) Is deze zin samengetrokken?
Peter hield van haar en van zwarte bonen.
A
ja
B
nee
Slide 33 - Quiz
1) Is deze zin op de juiste manier samengetrokken?
Peter hield van haar en van zwarte bonen.
A
ja
B
nee
Slide 34 - Quiz
Is deze zin op de juiste manier samengetrokken?
Jenny at graag witte rijst en op zaterdag bij MacDonalds.
A
ja
B
nee
Slide 35 - Quiz
Beschrijf in eigen woorden waarom de vorige zin niet juist is samengetrokken
Slide 36 - Question ouverte
Ik kan het verschil benoemen tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen
Slide 37 - Sondage
Ik kan aangeven of een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin óf uit twee hoofdzinnen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 38 - Sondage
Ik weet wat voegwoorden zijn en ik kan ze aanwijzen in de zin
Slide 39 - Sondage
Ik herken samengetrokken zinnen en ik kan de mogelijke fout aanwijzen in die zin