006 Theaterstromingen

Theaterstromingen & filosofie
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
CkvMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 5 vidéos.

Éléments de cette leçon

Theaterstromingen & filosofie

Slide 1 - Diapositive

Naturalisme

  1. Natuurgetrouw, zoals het in de werkelijkheid ook is. 
  2. Klein gespeeld. 
  3. Geschikt voor film en t.v. 

Slide 2 - Diapositive

Stanislavsky
Sociaal en psychologisch realisme
Morele opdracht om de mensen te beschaven en opvoeden.
Inleving wordt belangrijk!

Realisme legt naturalisme onder een vergrootglas. 

Slide 3 - Diapositive

Realisme
  1. Geloofwaardigheid.
  2. Iets groter dan naturalisme.
  3. Ingeleefd spel; psyche van de protagonist is focus. 
  4. Determinisme; het personage had niet anders gekund.
  5. Chronologisch verhaal met oorzaak en gevolg.
  6. Realistische vormgeving: illusie van echtheid.
  7. Toeschouwer leeft mee met het personage.
  8. Muziek ondersteunt de emotionele beleving.

Slide 4 - Diapositive

Grotesk
  1. Menselijk gedrag en emoties worden uitvergroot. 
  2. Geen inleving.
  3. Karikaturaal en demonstratief realistisch. 
  4. Onderstrepen door bijv. muziek. 
  5. Strakke timing, herhalingen. 
  6. Strakke gestileerde bewegingen.
  7. Gebruik van maskers. 
Valt binnen de kunststroming van het expressionisme.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Brecht en episch theater
Vervreemding; loskomen van de inleving.
Mensen moeten zelf nadenken. 
Politieke agenda.
Geen inleving door acteur.
Geen meeleven van het publiek.
Illusie bewust doorbreken.
Geen psychologische ontwikkeling vd protagonist

Slide 8 - Diapositive

Episch, vervreemdend
  1. Geen inleving door acteur.
  2. Geen meeleven van het publiek.
  3. Illusie bewust doorbreken door bijv. garderobe op toneel zetten.
  4. Changementen met licht aan. 
  5. In en uit je rol stappen en doorbreken van de 4e wand. 
  6. Over jezelf spreken in 3e persoon.
  7. Techniek en hulpmiddelen zijn zichtbaar.
  8. Bordjes omhoog houden waarop de locatie (of emotie) van het moment staat.
  9. Een verteller die de afloop van het stuk al vertelt. 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Slapstick
  1. Humor door middel van overdreven fysieke activiteit.
  2. Kan een heel stuk zijn, maar ook een scène om een stuk te verluchtigen.
  3. Timing en techniek!
  4. Strakke mimiek: personage lacht niet. 
  5. De slapstickspeler heeft een duidelijk doel.
  6. Het doel wordt onbereikbaar door een opeenstapeling van (kleine) problemen.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Absurdistisch theater
  1. Filosofische stroming absurdisme: geen rationele verklaring voor ons bestaan.
  2. Existentiële vragen; zinloosheid en doelloosheid.
  3. Kritiek op religie. 
  4. Personages zijn realistisch, maar niet éénduidig en ze zijn inwisselbaar. 
  5. Geen inleving. 
  6. Onzinnige dialogen.
  7. Spot met veel zaken. 
  8. Vaak gebruik van symbolische voorwerpen.
  9. Tijd, plaats en identiteit zijn vaak vaag en dubbelzinnig. 
  10. Vaak een droomachtige of beangstigende sfeer. 

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Welke filosofie of theaterstijl past bij jullie script? 
  1. Sociaal en psychologisch realisme = realistisch spel
  2. Expressionisme = grotesk spel
  3. Politiek-sociaal engagement = episch theater
  4. Humor en komedie = slapstick
  5. Absurdisme = absurdistisch theater

Slide 15 - Diapositive