Winterweer nieuwsbegrip

Nieuwsbegrip: Winterweer 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nieuwsbegrip: Winterweer 

Slide 1 - Diapositive

Winterweer: een dubbelwoord. 

Winter en weer.
Je kan zeggen: warm weer, of koud weer.
in de winter is het meestal koud. 
De winter
De lente 
De zomer
De herfst

Slide 2 - Question de remorquage

een seizoen duurt drie maanden (3x 4= 12)
elk seizoen begint op de 21ste. 
Lente: 21 maart t/m 20 juni
Zomer: 21 juni t/m 20 september
Herfst: 21 september t/m 20 december
Winter: 21 december t/m 20 maart
Welk seizoen vind je het leukst?
A
De winter
B
De lente
C
De zomer
D
De herfst

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees de inleiding 

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

5. Bedenk zelf een vraag bij de inleiding.
timer
1:00

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

6. Wat is het nieuws over Nederland?
A
Het is winter in Nederland. De sneeuw zorgt voor plezier en problemen.
B
In de wereld ligt veel sneeuw. Dat vinden alle mensen van alle landen leuk.
C
Liefhebbers houden van schaatsen. Ze vinden het fijn om te schaatsen.

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees het stukje: Ijsdag

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

8. Bedenk zelf een vraag bij dit stukje.
timer
1:00

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een ijsdag?
A
Dan is het de hele dag onder de nul graden.
B
Dan is het de hele dag precies nul graden.
C
Dan ligt er in heel Nederland ijs.

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer spreek je van een koudegolf?
Twee goede antwoorden.
A
Dan moet het een paar dagen achter elkaar 10 graden onder nul of kouder zijn.
B
Dan moet het op drie van de vijf ijsdagen 10 graden onder nul of kouder zijn.
C
Dan moeten er vijf dagen zijn waarop het 10 graden onder nul of kouder is.
D
Dan moeten er vijf ijsdagen achter elkaar zijn.

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees het stukje: Plezier en problemen

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

12. Bedenk zelf een vraag bij dit stukje tekst.
timer
1:00

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

13. Welke problemen waren er door de sneeuw?
A
Auto's gleden weg en treinen konen niet rijden.
B
Kinderen gingen sleeën en hun ouders moesten helpen.
C
Kinderen gleden weg en auto's konden niet rijden.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees het stukje: Geen sneeuwballen?

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

15. Bedenk zelf een vraag bij dit stukje.
timer
1:00

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom lukte het zondag niet zo goed om sneeuwballen te maken?
timer
1:00
A
Omdat het rond de nul graden was. Het moet heel hard vriezen. Dan kun je echt goede sneeuwballen maken.
B
Omdat het te warm was. Als het te warm is, worden de sneeuwvlokken ook te warm. En dan smelt de sneeuw.
C
Omdat het vroor. Als het vriest, bevriest het laagje water op de sneeuwvlokken. En dan plakken de vlokken niet goed.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees het stukje: Schaatsen

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

18. Bedenk zelf een vraag bij dit stukje.
timer
1:00

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

19. Wat is er nodig om natuurijs te krijgen?
timer
1:00
A
Dan moet er heel veel regen vallen. Dat water moet daarna bevriezen.
B
Dan moet het heel hard vriezen. Het ijs wordt dan steeds dikker.
C
Dan moeten mensen helpen om het ijst te maken. Dan wordt het ijs beter.

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Heb jij van het weekend geschaatst of in de sneeuw gespeeld?
Ja!
Nee!

Slide 28 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak nu opdracht 3: op bladzijde 6 & 7 zelf.
timer
15:00

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions