Les 3 a+b

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesprogramma
-Voorlezen    : Boy 7 Mirjam Mous. 
-Hoofdstuk 3: Lijdend voorwerp
-Afsluiting. 

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
-Kennis maken met Boy 7 van Mirjam Mous.
-Herkennen van het lijdend voorwerp.

Slide 3 - Diapositive

Mirjam Mous

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Lesprogramma
-Voorlezen : Boy 7 Mirjam Mous.
-Hoofdstuk 3: Lijdend voorwerp
-Afsluiting. 

Slide 6 - Diapositive

Als je een persoonsvorm wilt vinden, verander je de tijd waarin de zin staat.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm hoort bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

De persoonsvorm kan ook het werkwoordelijk gezegde zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Als ik wil weten wat het onderwerp van de zin is, stel ik de vraag:
Wie/wat plus werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Waar denk je aan bij het woord eten?

Slide 12 - Diapositive

Waar denk je aan bij het woord eten?
Wij eten pannenkoeken.
Wij eten patat.
Wij eten pizza.

Oftewel: 
Wij eten IETS

Slide 13 - Diapositive

Waar denk je aan bij het woord geven?

Slide 14 - Diapositive

Waar denk je aan bij het woord geven?
Wij geven cadeaus.
Wij geven een snoepje.
Wij geven een feestje.

Oftewel: 
Wij geven IETS

Slide 15 - Diapositive

Lijdend voorwerp
-Het onderwerp voert de actie uit van het werkwoordelijk gezegde. Ik geef iets. Ik eet iets. Ik berg iets op. Ik gooi iets. 

Bij  veel werkwoorden hoort iets. Ik geef een fiets (iets). 
Ik eet een pizza (iets). Ik schop tegen een bal (iets). Ik kook pasta (iets). 
Iets ondergaat wat. Hij lijdt...Lijdend voorwerp...

Slide 16 - Diapositive

Hij heeft een boek gekregen. 
Persoonvorm? 
-Verander de tijd.
-Hij heeft een boek gekregen. tt
-Hij had een boek gekregen.    vt

Werkwoordelijk gezegde? 
-Alle werkwoorden uit de zin.
Hij heeft een boek gekregen.


Onderwerp? 
=Wie voert de actie uit? Wie ondergaat de actie? 
Wie/ wat + wwgezegde
Wie heeft gekregen? Hij

Lijdend voorwerp?
-Wat (soms wie) + wwgezegde+onderwerp?
-Wat heeft hij gekregenEen boek. 
Hij heeft IETS gekregen





Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Opdrachten
Maak de startopdracht op bladzijde 80.

Maak de opdrachten 1, 2, 3 op bladzijde 80, 81. 

Slide 19 - Diapositive

Startopdracht
Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 Jelle heeft (twintig euro) tien cent verloren.
2 Wanda brak vorige week (haar been) een oud schoteltje.
3 Vanochtend heb ik (mijn mobiel) mijn potlood laten vallen.

Slide 20 - Diapositive

Opdracht 1
1 pv = vergat
ow = Roeland
gez. = vergat
2 pv = won
ow = het eerste team
gez. = won
3 pv = bouwt
ow = de gemeente
gez. = bouwt
4 pv = komt
ow = Henriëtte
gez. = komt ophalen
5 pv = wil
ow = jij
gez. = wil uitpakken
6 pv = heeft
ow = Marthe
gez. = heeft gebruikt


Slide 21 - Diapositive

Opdracht 1
1 pv = vergat
ow = Roeland
gez. = vergat
2 pv = won
ow = het eerste team
gez. = won
3 pv = bouwt
ow = de gemeente
gez. = bouwt
4 pv = komt
ow = Henriëtte
gez. = komt ophalen
5 pv = wil
ow = jij
gez. = wil uitpakken
6 pv = heeft
ow = Marthe
gez. = heeft gebruikt


Opdracht 2:  vraag 1 en 2:
1 Wat vergat Roeland? zijn usb-stick

2 Wat won het eerste team? de finale

3 Wat bouwt de gemeente? een skateboardbaan

4 Wie komt Henriëtte ophalen? Yvonne

5 Wat wil jij uitpakken? de vaatwasser

6 Wat heeft Marthe gebruikt? een speciaal appje

Slide 22 - Diapositive

Opdracht 3
1 pv = draagt
ow = Ché
gez. = draagt
lv = een muts

2 pv = helpt
ow = Soraya
gez. = helpt
lv = Steven
3 pv = geef
ow = jij
gez. = geef
lv = een kopje koffie



4 pv = kunt
ow = je
gez. = kunt inwisselen
lv = guldenbiljetten

5 pv = heeft
ow = Merel
gez. = heeft besteld
lv = een mooi spijkerjasje

6 pv = gierden
ow = de zenuwen
gez. = gierden
lv = X

Slide 23 - Diapositive

Opdracht 4
Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 Wat heeft Wietze gekocht? snoep
2 Wat maakt Kim? een tosti
3 Wat doet de kok? warme chocoladesaus
4 Wat heeft wie opgegeten? mijn broodje

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 5
eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 Pepijn wast de auto van zijn vader.
2 Mika heeft zijn arm gebroken bij voetbal.

Opdracht 6
eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 Monique heeft nieuwe schoenen via internet gekocht.
2 ow = Monique
gez. = heeft gekocht
lv = nieuwe schoenen

Slide 25 - Diapositive

Opdracht 7*
1 Als Karin haar broer in de hal tegenkomt, geeft zij hem een high five.
2 Op de feestavond verwelkomen leerlingen de ouders en geven hun een kop koffie met gebak.
3 In de vakantie heeft Margriet een foto geappt, waarop het zwembad goed te zien was.
4 Henk kreeg een groot compliment, omdat hij vorige week de beste speler van het toernooi versloeg.
5 De trainer waarschuwde de spelers voor het koude weer, waarna ze met mutsen en sjaals het sportveld opkwamen.

Slide 26 - Diapositive

Lesdoel
-Kennis maken met Boy 7 van Mirjam Mous.

-Ik weet hoe ik het lijdend voorwerp kan vinden.


Slide 27 - Diapositive

Lesdoel
-Ik weet hoe ik het lijdend voorwerp kan vinden:
twee manieren:  Ik krijg een kus.

onderwerp+wwgezegde+iets. (iets =lv) Ik krijg iets. (een kus)
Wat wwgezegde+onderwerp? =lv             Wat krijg ik? (een kus)

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive