9-11

1 / 30

Slide 1: Diapositive

FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

La durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Programme

récapitulation

nakijken le bilan

voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:

la présentation
le pronom démonstratif
le passé composé (auxiliaire être ou avoir)

Le but: à la fin de ce cours:

Je comprends le pronom demonstratif
Je comprends le passé composé

Slide 3 - Diapositive

ládjectif démonstratif

het aanwijzend voornaamwoord

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

instructions

Werk in je team

Per team krijg je één opdrachtenset.

Jullie maken de opdrachten samen.

Opdracht tot en met 4

10 minuten.

Daarna nakijken en bespreken

timer

3:00

Slide 6 - Diapositive

docplayer.fr

Slide 7 - Lien

Passé composé

Slide 8 - Diapositive

Le passé composé

1) De passé composé gebruik je om te zeggen dat iets al gebeurd is.

In het Nederlands bijvoorbeeld: ik HEB gegeten of

Ik BEN gevallen.

Slide 9 - Diapositive

Le passé composé

2) Bestaat uit een hulpwerkwoord AVOIR (hebben) of ÊTRE (zijn) en een voltooid deelwoord

Slide 10 - Diapositive

Het voltooid deelwoord

3) Maak je als volgt (LET OP: BIJ REGELMATIGE WW!)

Werkwoorden op -er:

-er + é -->

Parler - praten -->
parlé - gepraat

Werkwoorden op -ir:

-ir + i

Finir - eindigen

fini - geëindigd

Werkwoorden op -re:

-re + u

Vendre - verkopen

vendu- verkocht

Slide 11 - Diapositive

avoir eu (gehad)

être été (geweest)

aller allé (gegaan)

faire fait (gemaakt/gedaan)

venir venu (gekomen)

prendre pris (genomen)

pouvoir pu (gekund/gemogen)

vouloir voulu (gewild)

dire dit(gezegd)

lire lu (gelezen)

écrire écrit (geschreven)

Voltooid deelwoord van ONregelmatige werkwoorden

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Elle s'est lavée

Ils sont partis

Il a mangé

Il est tombé

elle est montée

elles ont dansé

Slide 14 - Diapositive

Il a donné - Elle a donné

Il est parti - Elle est partie

Nous avons fini - Vous avez fini

Je suis tombé(e) - Ils sont tombés

Slide 15 - Diapositive

Wat valt je op?

Slide 16 - Diapositive

En wat gebeurt er met het voltooid deelwoord als de passé composé vervoegd wordt met avoir?

Slide 17 - Diapositive

Il a mangé

elles ont dansé

Elle a mangé

ils ont dansé

Slide 18 - Diapositive

En wat er gebeurt er met het voltooid deelwoord als de passé composé vervoegd wordt met être?

Slide 19 - Diapositive

Elle s'est lavée

Ils sont partis

Il est tombé

elle est montée

Slide 20 - Diapositive

Je suis parti(e)

Tu es parti(e)

Il est parti

Elle est partie

Nous sommes parti(e)s

Vous êtes parti(e)s

Ils sont partis
Elles sont parties

J'ai dansé
Tu as dansé

Il a dansé
Elle a dansé

Nous avons dansé
Vous avez dansé
Ils ont dansé

Elles ont dansé

Slide 21 - Diapositive

avoir ou être? et pourquoi?

être

avoir

donner - manger- parler - partir - entrer - écouter -

arriver - faire - passer - participer - aller

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Vergelijk met het Nederlands: hebben of zijn

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

fr.islcollective.com

Slide 26 - Lien

instructions

Werk in je team

Per team krijg je één opdrachtenset.

Jullie maken de opdrachten samen.

10 minuten.

Daarna bespreken

timer

10:00

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

le prochains cours:

répéter le passé composé (auxiliaire (être/avoir) et participe passé)

travailler soi-même

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive